NJ 1967, 240
HR, 21-04-1967
HR 21-04-1967, ECLI:NL:PHR:1967:AC4735
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21 april 1967
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Houwing, Loeff, Beekhuis
- Zaaknummer
[1967-04-21/NJ_51208]
- LJN
AC4735
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1967:AC4735, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑04‑1967
ECLI:NL:PHR:1967:AC4735, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑1967
- Wetingang
Rv (oud) art. 343; Rv (oud) art. 344; Rv (oud) art. 345; Rv (oud) art. 346; Rv (oud) art. 347; Rv (oud) art. 348; Rv (oud) art. 349; Rv (oud) art. 350; Rv (oud) art. 351; Rv (oud) art. 352; Rv (oud) art. 353; Rv (oud) art. 354; Rv (oud) art. 355; Rv (oud) art. 356; Rv (oud) art. 357; Rv (oud) art. 358; BW art. 1902; BW art. 1903
Essentie
Strekking van het appel. Tegenbewijs. Gebondenheid van appelrechter aan interlocutoir van de eerste rechter waartegen niet is geappelleerd?
Samenvatting
Het hoger beroep geeft de appellerende partij niet slechts de gelegenheid tot het aanvoeren van grieven tegen hetgeen de eerste rechter heeft beslist, maar ook tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen hij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan en nagelaten. In het algemeen mag tegen elk bewijs, hoe volledig ook, tegenbewijs worden geleverd, tenzij uit de wet of uit de aard van het bewijsmiddel het tegendeel zou volgen. Ook tegen een bewijs, ontleend aan getuigenverklaringen, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.