NJ 1967, 378
HR, 07-04-1967
HR 07-04-1967, ECLI:NL:PHR:1967:AB9715
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
7 april 1967
- Magistraten
De Jong, Houwing, Hulsmann, Loeff, Beekhuis
- Zaaknummer
[1967-04-07/NJ_51346]
- LJN
AB9715
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Erfrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1967:AB9715, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑04‑1967
ECLI:NL:PHR:1967:AB9715, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑04‑1967
- Wetingang
BW art. 960; BW art. 961; BW art. 962; BW art. 963; BW art. 964; BW art. 965; BW art. 966; BW art. 967; BW art. 968; BW art. 969; BW art. 970; BW art. 971; BW art. 972; BW art. 973; BW art. 974; BW art. 975; BW art. 976; BW art. 1123
Essentie
Rechtspositie van legitimarissen die een beroep doen op hun wettelijk erfdeel. Bepaling der waarde van nagelaten en door de testamentaire universele erfgename des erflaters te eigen bate vervreemde onroerende goederen, welke in aanmerking moet worden genomen bij de scheiding en deling van de nalatenschap tussen de testamentaire erfgenamen (weduwe van de erflater) en uit haar huwelijk met de erflater geboren kinderen, die zich op hun legitieme hebben beroepen.
Samenvatting
Doordat de erflater in gemeenschap van goederen was gehuwd met zijn echtgenote, die hij tot enig erfgename had benoemd, kwam bij zijn overlijden op 30–3–1936 het vermogen waaruit de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.