NJ 1966, 228
HR, 25-03-1966
HR 25-03-1966, ECLI:NL:PHR:1966:AB5908
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25 maart 1966
- Magistraten
De Jong, Houwing, Hulsmann, Petit, Beekhuis
- Zaaknummer
[1966-03-25/NJ_50686]
- LJN
AB5908
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1966:AB5908, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑03‑1966
ECLI:NL:PHR:1966:AB5908, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑1966
- Wetingang
Rv (oud) art. 48; Rv (oud) art. 343; Rv (oud) art. 344; Rv (oud) art. 345; Rv (oud) art. 346; Rv (oud) art. 347; Rv (oud) art. 348; Rv (oud) art. 349; Rv (oud) art. 350; Rv (oud) art. 351; Rv (oud) art. 352; Rv (oud) art. 353; Rv (oud) art. 354; Rv (oud) art. 355; Rv (oud) art. 356; Rv (oud) art. 357; Rv (oud) art. 358
Essentie
De appelrechter heeft zijn beslissing gegrond op een door de geintimeerde, oorspr. gedaagde, in appel niet meer gevoerd feitelijk verweer. Heeft de Rechtbank haar taak als appelrechter miskend?
Samenvatting
Na te zijn ontslagen zonder toestemming van de Directeur GAB heeft eiseres loon c.a. gevorderd, waartegen verweerster als verweer heeft aangevoerd, dat de arbeidsverhouding tussen pp. met wederzijds goedvinden was geeindigd en dat, zo dit niet zou worden aangenomen, eiseres zich in ieder geval nooit bereid had verklaard haar arbeid bij verweerster te hervatten. De Ktr. heeft het primaire verweer verworpen en n.a.v. het subsidiaire verweer bewijs van eiseres ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.