NJ 1966, 405
HR, 11-02-1966
HR 11-02-1966, ECLI:NL:PHR:1966:AC3818, m.nt. L.J. Hijmans van den Bergh
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 februari 1966
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Houwing, Petit, Beekhuis
- Zaaknummer
[1966-02-11/NJ_50863]
- Noot
L.J. Hijmans van den Bergh
- LJN
AC3818
- JCDI
JCDI:ADS116749:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Intellectuele-eigendomsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1966:AC3818, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑02‑1966
ECLI:NL:PHR:1966:AC3818, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑1966
- Wetingang
Octrooiwet 1910 art. 43; Rv (oud) art. 56; EG-Verdrag art. 177
Essentie
Handhaving van octrooi in kort geding. Vorderingen waarvoor het in art. 43, 1e lid, Octrooiwet vereiste van desbewustheid geldt. In welke gedingen mag het wettelijk vermoeden van art. 43, 4e lid, Octrooiwet als bewijsmiddel worden gebezigd? In het ongelijk gestelde partij? Is in cassatie een vraag opgeworpen, die de HR ex art. 177, 3e lid, EEG-Verdrag naar het Hof van Justitie te Luxemburg moet verwijzen?
Samenvatting
Verweerster in cassatie, G., heeft bij exploit van 20 okt. 1964 aan eiser tot cassatie, S., een afschrift van het Ned. Octrooischrift nr. 93899 doen betekenen. Zij heeft bij ditzelfde exploit S. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.