NJ 1953, 468
HR, 21-11-1952
HR 21-11-1952, ECLI:NL:PHR:1952:AG1994, m.nt. D.J. Veegens
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21 november 1952
- Magistraten
Donner, Hijink, Losecaat Vermeer, Boltjes, De Jong, Eggens
- Zaaknummer
[1952-11-21/NJ_49941]
- Conclusie
A-G Eggens
- Noot
D.J. Veegens
- LJN
AG1994
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS159549:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1952:AG1994, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑11‑1952
ECLI:NL:PHR:1952:AG1994, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑1952
- Wetingang
Rv (oud) art. 1; Rv (oud) art. 332
Essentie
Exceptio plurium litis consortium
Samenvatting
Voor al wie in rechte wordt gedaagd vormt de bevoegdheid om zich te verdedigen een belang van zo dringenden aard, dat het gebruik maken daarvan niet behoort te kunnen worden verhinderd door de houding van wie mede is gedaagd. Op gelijken grond moet worden aangenomen dat, zo in eersten aanleg meer dan één gedaagde in het geding heeft gestaan en de vordering tegen hen allen is toegewezen, elk der veroordeelden de bevoegdheid heeft gebruik te maken van de mogelijkheid tot hogere voorziening, ongeacht de houding van zijn mede-veroordeelden.
Dit geldt ook indien in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.