Rb. Zwolle (vzr.), 01-02-2002, nr. 70866/KGZA01-466
ECLI:NL:RBZWO:2002:AD8785
- Instantie
Rechtbank Zwolle (Voorzieningenrechter)
- Datum
01-02-2002
- Zaaknummer
70866/KGZA01-466
- LJN
AD8785
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWO:2002:AD8785, Uitspraak, Rechtbank Zwolle, 01‑02‑2002; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2002
Inhoudsindicatie
-
PRESIDENT RECHTBANK ZWOLLE
Maa/Lom
ALS DE VOORZIENINGENRECHTER
K.G. nr. 70866 / KG ZA 01-466
Uitspraak: 1 februari 2002
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. P.J. den Boef te Amersfoort,
en
DE CLASSIS AMERSFOORT DER CHRISTELIJK GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND,
zetelende te Ermelo,
gedaagde,
procureur mr. S.J. de Vries,
advocaat mr. P.T. Pel te Hattem.
PROCESVERLOOP
Eiser, hierna te noemen: [eiser], heeft gedaagde, hierna te noemen: de classis, doen dagvaarden in kort geding.
Ter zitting van 17 december 2001 heeft [eiser] geconcludeerd van eis.
Na de zitting is de zaak in overleg met partijen aangehouden. Op 25 januari 2002 is de mondelinge behandeling van het kort geding voortgezet.
Op laatstgenoemde zitting heeft [eiser] zijn vordering gewijzigd. De (gewijzigde) vordering strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair: met onmiddellijke ingang alle tegen [eiser] getroffen kerkelijke maatregelen zal opheffen, subsidiair het schorsingsbesluit van 9 januari 2002 zal opheffen, althans de schorsende werking aan dat besluit zal ontnemen en [eiser] in de gelegenheid zal stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als predikant met alle daaraan verbonden rechten zonder enige beperking te hervatten, meer subsidiair het schorsingsbesluit zal opheffen voor zover de schorsing de ambtelijke dienst buiten [plaats kerkgemeente] betreft, alles totdat in hoogste kerkelijke instantie zal zijn beslist;
Voor zover de voorzieningenrechter de schorsing zelf niet wil of kan opheffen:
2. de classis zal veroordelen om binnen vierentwintig (24) uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de schorsing van [eiser] van 9 januari 2002 zal opheffen, althans de schorsende werking aan dat besluit zal ontnemen en [eiser] in de gelegenheid zal stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als predikant met alle daaraan verbonden rechten zonder enige beperking te hervatten, althans buiten [plaats kerkgemeente], zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 2.268,90 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de classis in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
3. de classis zal verbieden om tot verdere besluitvorming die de rechtspositie van [eiser] op welke wijze dan ook raakt, over te gaan, totdat in hoogste kerkelijk ressort over het schorsingsbesluit van 9 januari 2002 zal zijn beslist;
4. uiterst subsidiair die maatregel zal treffen die de voorzieningenrechter, gelet op de stand van het geding, in goede justitie zal vermenen te behoren;
5. de classis zal veroordelen in de kosten van deze procedure, één en ander vast te stellen volgens het gebruikelijke tarief.
De classis heeft tegen het gevorderde verweer gevoerd met conclusie [eiser] in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, kosten rechtens.
Ten slotte hebben partijen gevraagd op het griffiedossier vonnis te wijzen.
MOTIVERING
1 Vaststaande feiten
1.1 [eiser] is sedert 1983 als predikant verbonden aan de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland. Vanaf 1990 heeft [eiser] vanuit zijn toenmalige gemeente [naamplaats] diensten verzorgd te [plaats kerkgemeente]. Op 15 september 1995 is de Christelijk Gereformeerde Kerk te [plaats kerkgemeente] geïnstitueerd en is [eiser] aan die kerk verbonden.
1.2 De classis is volgens het vigerende kerkrecht in de Christelijk Gereformeerde Kerken een (ten opzichte van de kerkenraad) "meerdere" vergadering van voorbijgaande aard.
1.3 Op 8 februari 2001 heeft één van de leden van de kerkenraad van [plaats kerkgemeente] zich tot de classis gewend met het verzoek tot bemiddeling tussen hem enerzijds en [eiser] en enkele (andere) leden van de kerkenraad anderzijds. Voorts schreef een tweetal echtparen uit [plaats kerkgemeente] op 10 respectievelijk 12 februari 2001 een brief aan de classis, waarin kritiek werd geuit op het functioneren van [eiser] en enkele kerkenraadsleden.
1.4 Op 14 februari 2001 heeft de classis besloten tot het instellen van een kerkvisitatie. De classis heeft de visitatoren opdracht gegeven een onderzoek in te stellen in de kerkgemeente [plaats kerkgemeente]. De bevindingen van deze kerkvisitatie zijn besproken tijdens een vergadering van de classis op 28 maart 2001. Blijkens het verslag van die vergadering is door de visitatoren kritiek geuit op het functioneren van de kerkenraad in [plaats kerkgemeente] en op het functioneren van de predikant [eiser]. Onder meer concluderen de visitatoren:
In bepaalde gevallen heeft de predikant op zijn minst de schijn van solistisch en manipulatief gedrag en selectief pastoraat niet vermeden. Ook blijkt hij niet goed tegen kritiek op zijn functioneren bestand te zijn en reageert volgens betrokkenen overmatig heftig. Het verdient aanbeveling dat [eiser] op deze punten deskundige begeleiding zoekt.
Tijdens voornoemde vergadering is tevens een commissie ingesteld, waarin visitatoren en drie andere leden van de classis zitting hebben genomen. Tot oktober 2001 heeft deze commissie leiding gegeven aan de kerkenraad te [plaats kerkgemeente].
1.5 In de vergadering van de classis van 17 oktober 2001 heeft meergenoemde commissie verslag gedaan van haar bevindingen. In haar schriftelijk verslag wordt onder meer het navolgende vermeld:
Wanneer blijkt dat [eiser] niet inziet dat een belangrijke oorzaak van de problematiek door zijn functioneren komt en niet bereid is zich daarvoor onder deskundige begeleiding te stellen, dan ziet de commissie geen andere oplossing om de eenheid in de gemeente te herstellen dan dat de predikant van deze gemeente wordt losgemaakt of dat we net zolang wachten tot de gemeente leegloopt en er alleen nog maar predikant-getrouwen overblijven. (...)
De commissie zou zich kunnen voorstellen dat de predikant vooralsnog gedurende een periode door zijn kerkenraad ontheven wordt van de uitoefening van zijn dienst. (...)
Vervolgens heeft de classis op 17 oktober 2001 besloten [eiser] tijdelijk te ontheffen uit zijn functie. Dit is [eiser] bij schrijven van 18 oktober 2001 medegedeeld.
Eerder, op 12 oktober 2001, heeft [eiser] zich ziekgemeld wegens spanningsklachten.
Tegen genoemd besluit heeft [eiser], door tussenkomst van zijn raadsman, bij brief van 22 oktober 2001 bezwaar gemaakt bij de classis. Bij brief van 27 november 2001 heeft de raadsman van [eiser] tegen genoemd besluit appèl ingesteld bij de Particuliere Synode (PS), een ten opzichte van de kerkenraad "meerdere" vergadering.
De nog zittende leden van de kerkenraad te [plaats kerkgemeente] zijn op 17 oktober 2001 uit hun functie ontheven.
1.6 Op 16 november 2001 heeft een voortgezette classisvergadering plaatsgevonden, waar [eiser], bijgestaan door zijn raadsman (als voorspraak), in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden. Vervolgens heeft de classis op 16 november 2001 uitgesproken:
(...)
2. dat de tijdelijke ontheffing van [eiser] niet gezien moet worden als een tuchtmaatregel, maar ten eerste als clementie met het oog op het ziek zijn en ten tweede gezien moet worden in het licht van zijn bijzondere positie van dienaar des Woords naar analogie van artikel 79 KO.
3. ondersteund door deputaten artikel 49 KO, de roepende kerk te verzoeken de PS van Oosten 2002 vervroegd bijeen te doen komen.
Tegen dit besluit heeft de raadsman van [eiser] bij brief van 27 november 2001 appèl ingesteld bij de PS. Tevens heeft [eiser] zelf bij brief van 18 december 2001 tegen dit besluit appèl bij de PS ingesteld.
1.7 Na de eerste mondelinge behandeling van het kort geding op 17 december 2001 heeft, op diezelfde datum, een voortgezette classisvergadering plaatsgevonden. Daarna is op 27 december 2001 de in 1.6 bedoelde PS in vergadering bijeen geweest. Tijdens de vergadering is door de PS een commissie benoemd met als opdracht:
1. de ontvankelijkheid van alle ingekomen schrijvens te beoordelen;
2. een samenvatting te geven van de ontvankelijke stukken waarin duidelijk wordt waartegen men appelleert, op grond waarvan men appelleert en wat men van de PS vraagt;
3. de relevante stukken van de classis Amersfoort (...) daarbij te betrekken;
4. waar nodig hoor en wederhoor toe te passen;
5. de ontvankelijke stukken te beoordelen naar het in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland geldende kerkrecht;
6. voorstellen te doen voor uitspraken van de vergadering.
Op 3 januari 2002 is [eiser] door laatstbedoelde commissie gehoord. De vergadering van de PS zal op 4 februari 2002 worden voortgezet.
1.8 Op 9 januari 2002 heeft de classis besloten de maatregel van 17 oktober 2001 betreffende de tijdelijke ontheffing van [eiser] van alle ambtelijke dienst op te heffen en hem met ingang van 9 januari 2002 als dienaar des Woords in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland te schorsen. Voorts heeft de classis bepaald dat [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld zich inzake dit schorsingsbesluit op 6 februari 2002 persoonlijk te verantwoorden ten overstaan van de classis. Op laatstgenoemde datum zal de classis een nader besluit nemen omtrent de positie van [eiser]. Bij schrijven van 10 januari 2002 is [eiser] een afschrift verzonden van dit besluit.
2. Het geschil en de (voorlopige) beoordeling daarvan
2.1 [eiser] stelt dat het schorsingsbesluit van 9 januari 2002 niet steunt op een redelijke grond. Er zijn geen zwaarwichtige redenen die een schorsing rechtvaardigen. Bovendien is geen sprake geweest van waarheidsvinding, maar van willekeur, hetgeen jegens [eiser] onrechtmatig is.
Volgens [eiser] is de interne rechtsgang binnen het kerkverband, gebaseerd op de kerkorde (KO), waaraan [eiser] naar hij stelt ook hij zich heeft te onderwerpen, jegens hem niet correct toegepast. Onder meer is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Er is in de gegeven omstandigheden binnen het kerkrecht geen sprake van een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang om een spoedvoorziening te treffen. Het is volstrekt ongewis wanneer de PS zal oordelen over het op 9 januari 2002 genomen schorsingsbesluit.
Onder de bovengenoemde omstandigheden is de burgerlijke rechter bevoegd in deze kwestie een (voorlopig) oordeel te geven en is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering, aldus [eiser].
2.2 De classis heeft zich primair verweerd met de stelling dat, nu sprake is van een met voldoende omklede (kerkelijke) rechtsgang, [eiser] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De vigerende KO kent een zeer ruime appèlmogelijkheid: tegen elk besluit van een mindere vergadering (lees: de classis), derhalve ook tegen het schorsingsbesluit van 9 januari 2002, staat appèl open bij een meerdere vergadering (lees:de PS). Binnen die kerkelijke rechtsgang is waarborging van het beginsel van hoor en wederhoor verzekerd. De classis heeft bij brief van 15 januari 2002 aan de PS gevraagd rekening te houden met een mogelijk appèl tegen het schorsingsbesluit van 9 januari 2002. Met het oog hierop heeft de classis de PS gevraagd de vergadering van 4 februari 2002 conditioneel te sluiten, opdat een eventueel appèl tegen het besluit van 9 januari 2002 niet op behandeling hoeft te wachten tot de vergadering van de PS van 15 mei 2002. Er is mitsdien sprake van een tijdige voorziening.
Subsidiair heeft de classis aangevoerd dat uit onderzoek aannemelijk is geworden dat ten aanzien van [eiser] sprake is van zeer ernstige feiten en omstandigheden zoals bedoeld in de artikelen 79 en 80 van de KO, die een schorsing rechtvaardigen. Op grond daarvan heeft de classis het niet verantwoord geacht het schorsingsbesluit langer uit te stellen. Dit besluit is uitvoerig gemotiveerd, opdat [eiser] op 6 februari 2002, op welke datum hij is uitgenodigd zich ten aanzien van de schorsing persoonlijk te verantwoorden, zich zo goed mogelijk kan verdedigen. De wereldlijke rechter dient zich in deze kwestie zeer terughoudend op te stellen en dient niet op de stoel van de classis plaats te nemen. Daar komt bij dat, bij een marginale toetsing, het schorsingsbesluit van 9 januari 2002 de redelijkheidstoets kan doorstaan, aldus de classis.
2.3 [eiser] baseert de gevraagde voorzieningen op beweerdelijk onrechtmatig handelen jegens hem door de classis. Nu [eiser] vraagt om te worden beschermd in een burgerlijk recht is de burgerlijke rechter, i.c. de voorzieningenrechter, bevoegd om van het gevorderde kennis te nemen.
2.4 Artikel 2:2 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, rechtspersoonlijk-heid bezitten. In artikel 84 van de kerkorde (KO) is voorts bepaald: De kerken die in classes, particuliere synoden en generale synode samenkomen, vormen tezamen evenzovele vermogensrechtelijke eenheden ten aanzien van de stoffelijke aangelegenheden, die haar onderscheidenlijk in classicaal, particulier-synodaal en generaal-synodaal verband gemeen zijn.
Geoordeeld wordt dat de classis, die thans nog in voortgezette vergadering bijeen is, kan worden aangemerkt als een "lichaam waarin zij (de plaatselijke kerkgenootschappen) verenigd zijn". Een redelijke uitleg van het begrip "stoffelijke aangelegenheden" brengt voorts mee dat hieronder ook een arbeidsverhouding valt tussen een predikant en het kerkgenootschap. Gezien het voorgaande moet worden geoordeeld dat de classis rechtspersoonlijkheid bezit en als zodanig in rechte kan worden betrokken.
2.5 Ter zitting van 17 december 2001 is met partijen afgesproken de mondelinge behandeling van het kort geding op 4 januari 2002 voort te zetten. Zulks is geschied met het oog op de vergadering van de PS op 27 december 2001, in welke vergadering het besluit van 17 oktober 2001, waarbij [eiser] tijdelijk van zijn werkzaamheden als predikant te [plaats kerkgemeente] is ontheven en welk besluit aanvankelijk de inzet van het kort geding vormde, aan de orde zou worden gesteld. Naar aanleiding van de vergadering van de PS van 27 december 2001 is een commissie in het leven geroepen, die als opdracht heeft gekregen -kort samengevat- onderzoek te doen naar het tussen de classis en [eiser] gerezen geschil over het functioneren van [eiser] in de kerkgemeente [plaats kerkgemeente]. Op 3 januari 2002 heeft de commissie een gesprek gehad met [eiser]. Met het oog op voorgenoemd onderzoek heeft [eiser] ingestemd met het verzoek van de classis om een nadere aanhouding van het kort geding.
2.6 Gebleken is evenwel dat de classis deze procedure ten overstaan van de PS niet verder heeft afgewacht. Immers, zonder voorafgaande aankondiging, heeft de classis op 9 januari 2002 besloten de tijdelijke maatregel om [eiser] van de ambtelijke dienst vrij te stellen (welke maatregel op dat moment onderwerp van beoordeling en toetsing bij de PS was) in te trekken en [eiser] met onmiddellijke ingang te schorsen wegens gestelde ernstige feiten en omstandigheden. Een dergelijke maatregel ontneemt in feite aan [eiser] de mogelijkheid tot beoordeling door de PS van de getroffen maatregel, zonder dat deze in de gelegenheid was zich over een dergelijke gang van zaken uit te laten. Bovendien komt de op 9 januari 2002 getroffen maatregel neer op bestendiging van de feitelijke toestand (de onmogelijkheid van [eiser] om als predikant te kunnen fungeren bleef bestaan), terwijl het beroep van [eiser] nu juist de strekking had om aan die onmogelijkheid door middel van een beslissing van PS een einde te maken. In de gegeven omstandigheden acht de president deze handelwijze onzorgvuldig. Dit geldt te meer nu niet blijkt dat ter zitting van 17 december 2001 door de classis is gesproken over zodanig ernstige feiten en omstandigheden, die een schorsing zouden rechtvaardigen.
Een besluit tot schorsing is in het algemeen reeds van hoogst uitzondelijke en ernstige aard.In het concrete geval is dit diffamerend en ingrijpend voor [eiser], zodat noodzakelijk is dat thans op zeer korte termijn een (voorlopig) oordeel wordt uitgesproken over de vraag of de classis tot schorsing van [eiser] heeft kunnen overgaan.
2.7 Binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland is sprake van een interne kerkelijke rechtsgang, die wordt beheerst door regels, zoals neergelegd in de KO. Ook tegen het schorsingsbesluit van 9 januari 2002 staat appèl bij de PS open.
Volgens vaste jurisprudentie is in een dergelijke situatie slechts plaats voor (aanvullende) rechtsbescherming door de burgerlijke rechter en kan de eisende partij in haar vordering worden ontvangen, indien die interne (kerkelijke) rechtsgang niet met voldoende waarborgen is omkleed.
2.8 Tijdens de voortgezette behandeling van het kort geding op 25 januari 2002 heeft [eiser] onweersproken aangevoerd dat de vergadering van de PS op 4 februari 2002 alleen (verder) kan beraadslagen over de op 17 oktober 2001 getroffen maatregel om [eiser] tijdelijk te ontheffen van de ambtelijke dienst te [plaats kerkgemeente]. Aan een dergelijke beraadslaging is de zin evenwel komen te ontvallen, nu de classis op 9 januari 2002 eerdergenoemde maatregel heeft ingetrokken en vervolgens [eiser] als predikant heeft geschorst.
Ter zitting van 25 januari 2002 heeft de classis naar voren gebracht dat zij bij schrijven van 15 januari 2002 aan de PS heeft gevraagd de vergadering op 4 februari 2002 conditioneel te sluiten, opdat een eventueel appèl tegen het schorsingsbesluit van 9 januari 2002 niet tot de vergadering van de PS van 15 mei 2002 hoeft te wachten. De classis heeft evenwel nagelaten inzicht te verschaffen op welke termijn de vergadering van de PS een oordeel kan uitspreken over het schorsingsbesluit van 9 januari 2002. Aldus is de verwachting gerechtvaardigheid dat de onzekerheid, waarin [eiser] reeds sedert oktober 2001 verkeert, ook na 4 februari 2002 zal voortduren. Dit klemt nog te meer nu [eiser] heeft aangevoerd dat naar verwachting de classis verder onderzoek door de PS niet zal afwachten en [eiser] op 6 februari a.s. als predikant bij de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland zal afzetten, hetgeen de classis onweersproken heeft gelaten. Die afzetting heeft, naar [eiser] onweersproken heeft aangevoerd, tot gevolg dat hij zonder financiële middelen zal komen nu hij geen aanspraak kan maken op enige wachtgeld of werkloosheidsuitkering en dus op de bijstand is aangewezen, en met zijn gezin de pastorie zal moeten verlaten. Nu één ander zowel in materieel als in persoonlijk opzicht zeer ingrijpend is voor [eiser] en zijn gezin en onvoldoende is gebleken dat voldoende garanties bestaan dat binnen de kerkelijke rechtsgang op zeer korte termijn (zonodig) een voorziening kan worden getroffen die de toets van een behoorlijk proces kan doorstaan, heeft [eiser] zich terecht tot de burgerlijke rechter gewend ter verkrijging van aanvullende rechtsbescherming. [eiser] kan mitsdien in zijn vordering worden ontvangen, mede gelet op het feit dat hij aan zijn vordering de bescherming in een burgerlijk recht ten grondslag heeft gelegd.
2.9 Als uitgangspunt geldt dat bij een kerkrechtelijk geschil als het onderhavige de wereldlijke rechter grote terughoudendheid past. Slechts bij willekeur, kwade trouw of schending van universeel (ook binnen het kerkrecht) geldende rechtsbeginselen is een taak voor de wereldlijke rechter weggelegd. Van een dergelijke taak is sprake onder meer wanneer sprake is geweest van duidelijke schending van beginselen van een behoorlijk proces, het beginsel van hoor en wederhoor daaronder begrepen. Voor wat betreft dit laatste, is op zich niet voldoende dat [eiser] op enige voorgenomen maatregel is gehoord of daartoe is uitgenodigd. Tevens is noodzakelijk dat betrokkene de gelegenheid heeft zich daadwerkelijk te verdedigen waartoe hij kennis dient te dragen van de tegen hem ingebrachte feiten en omstandigheden.
In de eerste plaats moet in dat verband worden vastgesteld dat [eiser], voorafgaande aan het besluit tot schorsing van 9 januari 2002, niet is gehoord over de gronden die aan dit besluit ten grondslag liggen. Dit klemt te meer nu in het besluit over financiële malversaties wordt gesproken, terwijl uit de door partijen over en weer overgelegde stukken niet blijkt (en zulks ook niet door de classis is gesteld) dat hierover al in eerder stadium met [eiser] is gesproken.
Weliswaar is [eiser] door [X], die deel uitmaakt van de classisvergadering, bij brief van 10 december 2001 in de gelegenheid gesteld om op 12 december 2001 te worden gehoord, maar daaraan heeft [eiser] wegens ziekte geen gevolg gegeven. Bovendien zijn volgens het schorsingsbesluit eerst tijdens de voortgezette classisvergadering op 17 december 2001 in volle omvang de feiten en omstandigheden, die volgens de classis grond voor schorsing opleveren, naar voren gekomen. Overigens wist de classis dat [eiser] zich wegens spanningsklachten had ziekgemeld en gelet hierop had het in de rede gelegen in ieder geval zijn raadsman in de gelegenheid te stellen te reageren op het voorgenomen schorsingsbesluit, hetgeen niet is gebeurd. Daarbij merkt de president nog op dat [eiser] in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat hij zich bij dit kerkrechtelijk geschil heeft laten bijstaan door een advocaat, mede gelet op het feit dat beginselen van een behoorlijke procesorde medebrengen dat rechtsbijstand mogelijk moet zijn. Met het achteraf horen van [eiser], zoals dat voor 6 februari 2002 gepland staat, wordt naar het oordeel van de president onvoldoende recht gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
2.10 Voorts stelt de president in het kader van de beoordeling of van een behoorlijke rechtsgang sprake is geweest, vast dat ten aanzien van enkele door de classis genoemde feiten en omstandigheden, waarin grond voor schorsing zou zijn gelegen, het besluit verwijst naar anonieme bronnen, terwijl de inhoud van de door deze bronnen geuite bezwaren onbekend zijn. Van een besluit als het onderhavige, dat voor de betrokkene zeer ingrijpend is, mag evenwel worden verlangd dat het zodanig is gemotiveerd, met vermelding van de feiten en de bronnen waarop het is gebaseerd, dat het controleerbaar is en dat voldoende inzicht wordt gegeven in de daaraan ten grondslag liggende gedachtengang. (Ook) dit kan worden beschouwd als een universeel geldend rechtsbeginsel, dat geacht moet worden binnen het kerkelijk recht gelding te hebben. [eiser] wordt ernstig in zijn verdediging geschaad indien de gronden die aan de schorsing ten grondslag liggen mede berusten op anonieme bronnen, die feiten weergaven die niet verifieerbaar zijn. Dat het besluit zelf uitvoerig is gemotiveerd maakt het voorgaande, anders dan namens de classis is betoogd, niet anders.
2.11 Verder moet met [eiser] worden vastgesteld dat sommige beweringen aan zijn adres niet nader zijn geconcretiseerd en in wezen conclusies bevatten zonder vermelding van de feiten die tot deze conclusies hebben geleid. Zo wordt bijvoorbeeld in het besluit overwogen dat ook in zijn pastorale omgang met gemeenteleden het gedrag van [eiser] vele trekken vertoont, die als ongeestelijk en het ambt onwaardig moeten worden aangemerkt, terwijl elementen die essentieel zijn voor de pastorale relatie daarin ontbreken, zonder dat die bewering door de classis nader is onderbouwd.
Al ligt het niet op de weg van de president in kort geding om inhoudelijk de gronden voor de schorsing te toetsen, toch moet het navolgende worden opgemerkt.
Met betrekking tot vermeende financiële onregelmatigheden, waarvan in het schorsingsbesluit melding wordt gemaakt, heeft [eiser] tijdens de voortgezette behandeling van het kort geding aan de hand van diverse (financiële) bescheiden gemotiveerd en gedocumenteerd minstens aannemelijk gemaakt, dat hetgeen hem verweten wordt, handelingen zijn die door de bevoegde kerkelijke overheid zijn goedgekeurd. Dit temeer maakt dat de classis vooraleer het besluit van 9 januari 2002 te nemen, [eiser] de gelegenheid had behoren te bieden op deze aantijgingen in te gaan.
Ten slotte is de classis tijdens de voortgezette behandeling van het kort geding in het geheel niet ingegaan op hetgeen van de zijde van [eiser] overigens (uitvoerig) gemotiveerd is ingebracht tegen de feiten en omstandigheden, die aan het schorsingsbesluit ten grondslag liggen.
2.12 Gezien het onder 2.9 tot en met 2.11 overwogene is de president voorshands van oordeel dat het schorsingsbesluit, met name nu bij de totstandkoming daarvan essentiële rechtsbeginselen van een behoorlijke rechtsgang zoals een genoegzame mate van hoor en wederhoor zijn veronachtzaamd, in wezen als willekeur moet worden bestempeld en daarmee als onrechtmatig jegens [eiser] moet worden beschouwd.Het moet ernstig worden betwijfeld of dit besluit op deze gronden door de daartoe bevoegde kerkelijke instantie(s) in stand zal worden gelaten.
2.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de schorsing van [eiser] te worden opgeheven.
Daarbij heeft de president nog het volgende overwogen. Genoemde terughoudendheid van de wereldlijke rechter in aangelegenheden als deze vindt in belangrijke mate haar oorsprong en zin daarin dat in het bijzonder op leerstellig, theologisch en ecclesiologisch gebied het bevoegde kerkelijk gezag ambtsdragers mag verhinderen dat zij als zodanig optreden, wanneer te duchten is dat zij handelen in strijd met hetgeen het kerkgenootschap als haar leer vasthoudt en tot haar kern rekent. In het onderhavige geval evenwel is nergens gesteld of geïmpliceerd, laat staan gebleken, dat van de kant van [eiser] te vrezen is dat hij in woord en daad ingaat tegen de gangbare en aanvaarde leer der kerk.
Nu [eiser] ter zitting heeft aangevoerd dat niet valt te vrezen dat bij hervatting van zijn werkzaamheden de situatie binnen de kerkgemeente [plaats kerkgemeente] zal escaleren, hetgeen onweersproken is gebleven, bestaat ook om die reden geen beletsel om [eiser] zoals gevorderd in de gelegenheid te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als predikant in [plaats kerkgemeente] te hervatten.
Een verbod zoals onder 3 van het petitum gevorderd, waarbij de classis het recht wordt ontzegd om tot verdere besluitvorming aangaande de rechtspositie van [eiser] over te gaan, verdraagt zich niet met de terughoudende rol, die de wereldlijke rechter in een kwestie als deze in acht moet nemen. Het staat immers de bevoegde kerkelijke organen vrij om, mits met inachtneming van de eigen grondregelen van een behoorlijke procesgang alsmde de eigen Kerkorde, ten opzichte van [eiser] uiteindelijk die beslissingen te nemen die binnen het kerkelijk verband geëigend worden geacht.
2.14 Eén en ander leidt tot na te melden beslissing. De classis dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding te worden veroordeeld. Aangezien tijdens de voortgezette behandeling van het kort geding op 25 januari 2002 het verhandelde ter zitting zich heeft toegespitst op het schorsingsbesluit van 9 januari 2002, bestaat aanleiding tot na te melden begroting van het procureurssalaris
BESLISSING
De president als voorzieningenrechter:
Heft met onmiddellijke ingang het ten aanzien van [eiser] genomen schorsingsbesluit van 9 januari 2002 op en bepaalt dat [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld zijn gebruikelijke werkzaamheden als predikant met alle daaraan verbonden rechten zonder enige beperking te hervatten;
Veroordeelt de classis in de kosten van het geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van [eiser] gevallen, bepaald op € 269,64 voor verschotten en € 1.406,72 voor salaris procureur;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. E.A. Maan, president, als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op vrijdag 1 februari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.