HR, 15-10-2010, nr. 09/03395
ECLI:NL:HR:2010:BM9606
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-10-2010
- Zaaknummer
09/03395
- Conclusie
Mr. M.H. Wissink
- LJN
BM9606
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM9606, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM9606
ECLI:NL:PHR:2010:BM9606, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM9606
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2010-0804
VAAN-AR-Updates.nl 2010-0804
Uitspraak 15‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Detachering. Boetebeding. Uitleg overeenkomsten. Vordering uitlener jegens inlener uit hoofde van boetebeding. Door inlener verbeurde boetes wegens in dienst nemen van door uitlener gedetacheerde medewerker. (81 RO).
15 oktober 2010
Eerste Kamer
09/03395
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
[Verweerder], handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. E. Grabandt, thans mr. J.P. Heering.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 159387/HA ZA 07-1017 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 september 2007 en 6 februari 2008;
b. het arrest in de zaak HD 200.002.269 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 juni 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiseres] mede door mr. C.S.G. Janssens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 571,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 oktober 2010.
Conclusie 25‑06‑2010
Mr. M.H. Wissink
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
[Verweerder] h.o.d.n. [A]
1.
Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie.
2.
In rov. 2 van het vonnis van 6 februari 2008 geeft de rechtbank te 's‑Hertogenbosch een weergave van de feiten. Het hof verwijst naar deze feiten in rov. 4.1 van het bestreden arrest. Kort samengevat, draait het in cassatie nog om het volgende. [verweerder] heeft met [eiseres] een detacheringsovereenkomst en een aanvullende overeenkomst op de detacheringsovereenomst gesloten met betrekking tot de detachering van [betrokkene 1] bij [eiseres]. [Betrokkene 1] is na de detachering in dienst getreden bij [eiseres]. Het is — voor zover in cassatie nog van belang — de vraag of [eiseres] hierdoor een contractuele boete heeft verbeurd.
3.
De detacheringsovereenkomst bevat de volgende bepalingen:
‘Artikel 5. De detacheringsovereenkomst is van kracht met ingang van 27 juni 2006 en eindigt van rechtswege op 16 juli 2006 tenzij partijen overeenkomen de overeenkomst voort te zetten.
Artikel 6. Indien partijen een verlenging van de detacheringsperiode overwegen, verplichten zij zich 3 maanden voor het verstrijken van de detacheringsperiode met elkaar in overleg te treden. Vervolgens dient door partijen schriftelijk bevestigd te worden dat de overeenkomst wordt voortgezet en voor welke periode dat geldt.
Artikel 20. Het is de Leverancier en Opdrachtgever, tenzij anders schriftelijk is overeengekomen, verboden aanbiedingen te doen aan en aanbiedingen te aanvaarden van elkaars medewerkers en/of deze medewerkers in dienst te nemen, een en ander ter verbeurte van een direct opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van EUR 10.000,00 voor elke overtreding en/of voor elke dag dat deze overtreding voortduurt, zulks ter keuze van Leverancier.’
4.
In de aanvullende overeenkomst op de detacheringsovereenkomst inzake [betrokkene 1] is het volgende beding opgenomen:
‘1. Aard van de overeenkomst
Deze overeenkomst maakt onlosmakelijk deel uit en is een aanvulling op de tussen Leverancier en Opdrachtgever geldende detacheringsovereenkomst met [betrokkene 1] welke op 22 juni 2006 tussen partijen is afgesloten.
Voor zover daarvan in deze aanvullende overeenkomst niet uitdrukkelijk wordt afgeweken, zijn de bepalingen van deze genoemde detacheringsovereenkomst van toepassing.
2. Specificatie
(…)
2.3
Verlenging: 1 maand, met herhaling. Tijdens optionele verlenging(en) blijven de bepalingen uit deze overeenkomst van toepassing.’
5.
De rechtbank heeft de vordering van [verweerder] tot betaling van de contractuele boete toegewezen. Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 26 mei 2009 het vonnis bekrachtigd onder aanvulling van gronden.
6.
[Eiseres] heeft — tijdig — cassatieberoep ingesteld. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna is gedupliceerd.
7.
Het middel vangt aan met een algemene rechts- en motiveringsklacht, en valt vervolgens uiteen in twee onderdelen.
8.
Het eerste onderdeel noemt enkele vaststaande feiten die uit het bestreden arrest zouden blijken:
- (i)
de mondelinge detacheringsovereenkomst was een driepartijenovereenkomst tussen [betrokkene 1], [verweerder] en [eiseres];
- (ii)
in de aanvullende overeenkomst waarbij [betrokkene 1] geen partij is, is art. 2.3 opgenomen;
- (iii)
[verweerder] heeft [betrokkene 1] over de maand juli 2006 geen salaris betaald; en
- (iv)
geen van de drie betrokken partijen heeft mondeling of schriftelijk een verlengingshandeling verricht.
Volgens het eerste onderdeel is het oordeel van het hof in rov. 4.3.2 en 4.3.3 zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Immers, omdat [betrokkene 1] geen partij was bij de aanvullende overeenkomst op de detacheringsovereenkomst is de detacheringsovereenkomst van rechtswege geëindigd, omdat vaststaat dat noch door [verweerder], noch door [betrokkene 1], noch door [eiseres] verlengingshandelingen zijn verricht. Daarmee is gegeven dat de detacheringsovereenkomst niet verlengd is.
Daarbij komt dat bij een begrijpelijke lezing van artikel 2.3 van de aanvullende overeenkomst een verlenging niet automatisch plaatsvindt maar optioneel is en in samenhang met de artikelen 5 en 6 van de detacheringsovereenkomst alleen verlengd wordt als de drie betrokken partijen dat overeenkomen en schriftelijk bevestigen.
9.
In rov. 4.3.2–4.3.3 heeft het hof gereageerd op het betoog van [eiseres], dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 20 van de detacheringsovereenkomst ook geldig is na afloop van de detachering (grief 3) en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] na beëindiging van de detachering op 16 juli 2006 op basis van de verlengde detachering bij [eiseres] heeft gewerkt (grief 4). Het hof heeft dit betoog verworpen (zie rov. 4.3–4.3.1).
10.
Het middel tracht vergeefs een wig te drijven tussen de detacheringsovereenkomst en de aanvullende overeenkomst. Het gaat namelijk voorbij aan hetgeen het hof in rov. 4.3.2 heeft vastgesteld. Het hof is daar van oordeel dat de aanvullende overeenkomst van toepassing is en constateert dat deze inhoudt de verlenging van de detacheringsovereenkomst, telkens met een maand. Vervolgens wijst het hof op artikel 1 van de aanvullende overeenkomst. Daarin is bepaald dat deze onlosmakelijk deel uitmaakt van en een aanvulling is op de tussen [verweerder] en [eiseres] geldende detacheringsovereenkomst met [betrokkene 1] die op 22 juni is gesloten. Het hof vermeldt ook dat in de aanvullende overeenkomst is opgenomen dat, voor zover daarvan in de aanvullende overeenkomst niet uitdrukkelijk wordt afgeweken, de bepalingen van eerstbedoelde detacheringsovereenkomst van toepassing zijn.
Hieruit blijkt dat naar het oordeel van het hof met de aanvullende overeenkomst sprake was van een tussen [verweerder] en [eiseres] overeengekomen verlenging van de detachering van [betrokkene 1]. Dat oordeel is, mede gezien de artikelen 1 en 2.3 van de aanvullende overeenkomst, zeker niet onbegrijpelijk. Het middel veronderstelt dus ten onrechte dat geen van de drie betrokken partijen mondeling of schriftelijk een verlengingshandeling heeft verricht. Anders dan het middel aanneemt, behoefde het hof geen beslissende betekenis in andere zin toe te kennen aan de door het middel geponeerde — maar in cassatie overigens niet vast staande — omstandigheid dat [verweerder] [betrokkene 1] over de maand juli 2006 geen salaris heeft betaald.
11.
Hieraan doet niet af het betoog in het middel, dat verlenging slechts mogelijk is als [verweerder], [eiseres] en [betrokkene 1] dat schriftelijk bevestigen. Dat betoog gaat uit van een andere, door het hof verworpen, lezing van de overeenkomst. Overigens, als ik het goed zie heeft [eiseres] dit argument niet gebezigd in hoger beroep (zie ook Grief 4, Memorie van Grieven, p. 17), althans het middel noemt geen enkele vindplaats. In zoverre betreft het hier een ongeoorloofd novum in cassatie, en dient de klacht daarop te stranden. Onderdeel 1 faalt.
12.
Het tweede onderdeel van het middel bouwt voort op het eerste onderdeel en deelt het lot van dat onderdeel.
13.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G