Hof 's-Hertogenbosch, 03-10-2007, nr. 04/02011
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0985
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-10-2007
- Zaaknummer
04/02011
- LJN
BC0985
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0985, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑10‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2008/92
Uitspraak 03‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Het Hof hecht geen geloof aan de verklaring van de gemachtigde van de belanghebbende dat het beroepschrift op 14 september 2004 ter post zou zijn bezorgd. Weliswaar heeft de raadsheer-commissaris kunnen constateren, dat van de fatale datum 14 september 2004 in de agenda over het jaar 2004 aantekening is gemaakt, maar voor het overige bevatten de agenda's over de jaren 2004 tot en met 2007 nauwelijks aantekeningen in verband met andere data inzake aangiften, bezwaar- en beroepstermijnen of verzonden poststukken. De stelling van de gemachtigde van de belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting, dat hij van alle verzonden poststukken in zijn agenda aantekening houdt vindt geen bevestiging in die agenda's. Daarmede, en ook overigens, is niet aannemelijk geworden, dat het beroepschrift op of voor 14 september 2004 ter post is bezorgd. Dientengevolge kan niet worden geconcludeerd dat het beroepschrift ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig zou zijn ingediend.
Partij(en)
BELASTINGKAMER
Nr. 04/02011
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaar betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.380,=. Na tegen de aanslag tijdig gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak de aanslag gehandhaafd.
1.2.
De belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de belanghebbende en de Inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft met instemming van partijen plaats gehad tegelijkertijd met de zaak bekend bij het Hof onder kenmerk Hof: 04/02013.
1.4.
In overleg met partijen is besloten om op 14 juni 2007 om 15.00 uur het onderzoek voort te laten zetten door een raadsheer-commissaris. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De derde meervoudige Belastingkamer heeft op de voet van artikel 8:12 van de Awb uit haar midden mr drs P. Fortuin aangewezen als raadsheer-commissaris.
Op 14 juni 2004 zijn op de voet van artikel 8:44 van de Awb voor de raadsheer-commissaris verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur. Het horen heeft met instemming van partijen plaats gehad tegelijkertijd met de zaak bekend bij het Hof onder kenmerk Hof: 04/02013. Belanghebbendes gemachtigde heeft aan het Hof en de Inspecteur zijn agenda's over de jaren 2004 tot en met 2007 ter inzage gegeven. De raadsheer-commissaris heeft met partijen afgesproken dat hetgeen tijdens het horen op 14 juni 2007 is voorgevallen zal worden opgenomen in een eventueel op te maken proces-verbaal van het onderzoek ter zitting. Partijen hebben ermee ingestemd dat het Hof uitspraak zal doen zonder nadere zitting.
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1.
De aanslag is gedagtekend 30 januari 2004. Bij brief van 1 maart 2004, bij de Inspecteur binnengekomen op 3 maart 2004, heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 augustus 2004 heeft de Inspecteur op het bezwaar beslist.
2.3.
Bij geschrift met dagtekening van 14 september 2004 heeft de belanghebbende beroep aangetekend tegen de uitspraak. Het geschrift is op 20 september 2004 bij het Hof binnengekomen. De enveloppe, waarin het geschrift aan het Hof per post is gezonden, bevat een onleesbare poststempel.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
- I.
Is het beroep ontvankelijk?
Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord:
- II.
Heeft de Inspecteur terecht, en tot de juiste bedragen, het belastbare inkomen uit werk en woning gecorrigeerd, omdat sprake zou zijn van staking van de onderneming?
De belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen, kort weergegeven, het volgende toegevoegd:
De belanghebbende
- -
Het geschrift van 14 september 2004 moet ik bezorgd hebben op die dag. Normaliter bezorg ik de post dezelfde dag per post bij het roken van een sigaretje.
- -
In mijn agenda maak ik aantekening van alle verzonden poststukken op een bepaalde dag.
De Inspecteur
- -
Er wordt betwist dat het beroepschrift op 14 september 2004 ter post is bezorgd.
Tijdens vooronderzoek door de raadsheer-commissaris
hebben partijen, kort weergegeven, het volgende toegevoegd:
De gemachtigde
- -
Ik verzoek u mij op mijn woord te geloven. Het zou kwalijk zijn indien deze kwestie wordt beslist aan de hand van enige krabbels in mijn agenda's.
- -
De raadsheer-commissaris houdt mij voor, dat ik zelf de agenda's als bewijs heb aangeboden. Dat is juist. Voorts houdt de raadsheer-commissaris mij voor, dat het bewijs dat het beroepschrift op 14 september 2004 ter post is bezorgd op alle manieren kan worden geleverd.
- -
De raadsheer-commissaris houdt mij voor, dat in de agenda 2004 bij de datum 14 september 2004 een aantekening inzake onderhavige zaak is gemaakt.
- -
De raadsheer-commissaris houdt mij voorts voor, dat voor het overige er zeer weinig aantekeningen in staan. Ik schrijf alleen op wat ik van belang vind. De data voor het indienen van aangiften staan op de computer. Bezwaarschriften zijn er weinig en die staan er niet allemaal in. De aangiften met betrekking tot A zijn vermeld, omdat dat een heikele zaak was. De raadsheer-commissaris houdt mij voor, dat voor aangiften in 2004 alleen deze data zijn vermeld.
- -
De raadsheer-commissaris toont mij de enveloppe: Het poststempel is inderdaad onleesbaar.
- -
Ik heb inzake brieven van dit dossier drie data genoteerd: 5 april 2004, 14 september 2004 en 14 mei 2004.
- -
De brief van 5 april 2004 kan ik ook niet vinden. Het is ook niet belangrijk: het gaat erom of u mij gelooft.
- -
Ik ga ermee accoord, dat van het verhandelde vandaag verslag wordt gedaan in een eventueel op te maken proces-verbaal van het onderzoek ter zitting en dat het Hof zonder nadere zitting uitspraak doet.
De Inspecteur
- -
De stelling van de belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting, dat hij aantekening houdt van alle verzonden stukken zie ik in de agenda's niet bevestigd.
- -
De raadsheer-commissaris toont de enveloppe: Het poststempel is inderdaad onleesbaar.
- -
De brieven van 14 mei 2004 en 14 september 2004 uit het onderhavige dossier staan in de agenda, maar die van 17 december 2006 en 1 maart 2004 niet. Een brief van 5 april 2004 is onbekend.
- -
De agenda's geven mij geen aanleiding mijn standpunt te herzien.
- -
Ik ga ermee accoord, dat van het verhandelde vandaag verslag wordt gedaan in een eventueel op te maken proces-verbaal van het onderzoek ter zitting en dat het Hof zonder nadere zitting uitspraak doet.
3.3.
De belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.272,=. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vraag I
4.1.
De Inspecteur heeft in het verweerschrift verdedigd, dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend.
4.2.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt ingevolge artikel 26c Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst zoals geldend in 2004) aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. In een dergelijk geval vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. In het geval van de belanghebbende is deze termijn aangevangen op 4 augustus 2004.
4.3.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt in gevolge het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb zes weken. De beroepstermijn eindigde voor de belanghebbende derhalve op 14 september 2004.
4.4.
In geval van verzending per post is ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, een beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.5.
Het beroepschrift is gedagtekend 14 september 2004 en het is per post verzonden. De poststempel op de enveloppe is onleesbaar. Het beroepschrift is door het Hof ontvangen op 20 september 2004, derhalve niet later dan een week na afloop van de termijn.
4.6.
De Inspecteur heeft betwist, dat de gemachtigde van de belanghebbende het beroepschrift op of voor 14 september 2004 ter post heeft bezorgd, gelet op het feit dit geschrift eerst op 20 september 2004 door het Hof is ontvangen.
4.7.
De gemachtigde van de belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting gesteld, dat hij het beroepschrift op 14 september 2004 ter post heeft bezorgd. De gemachtigde van de belanghebbende verklaarde normaliter zijn post op de dag van dagtekening ter post te bezorgen, wanneer hij buiten een sigaretje rookt. Hij heeft voorts gesteld, dat hij van alle verzonden poststukken in zijn agenda aantekening houdt.
4.8.
Op 14 juni 2007 heeft de gemachtigde zijn agenda's over de jaren 2004 tot en met 2007 aan de raadsheer-commissaris en de Inspecteur ter inzage gegeven. De Inspecteur heeft in deze inzage geen aanleiding gezien zijn standpunt te herzien.
4.9.
Het Hof hecht geen geloof aan de verklaring van de gemachtigde van de belanghebbende dat het beroepschrift op 14 september 2004 ter post zou zijn bezorgd. Weliswaar heeft de raadsheer-commissaris kunnen constateren, dat van de fatale datum 14 september 2004 in de agenda over het jaar 2004 aantekening is gemaakt, maar voor het overige bevatten de agenda's over de jaren 2004 tot en met 2007 nauwelijks aantekeningen in verband met andere data inzake aangiften, bezwaar- en beroepstermijnen of verzonden poststukken. De stelling van de gemachtigde van de belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting, dat hij van alle verzonden poststukken in zijn agenda aantekening houdt vindt geen bevestiging in die agenda's.
4.10.
Daarmede, en ook overigens, is niet aannemelijk geworden, dat het beroepschrift op of voor 14 september 2004 ter post is bezorgd. Dientengevolge kan niet worden geconcludeerd dat het beroepschrift ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig zou zijn ingediend.
4.11.
Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan dan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb nog slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de belanghebbende in verzuim is geweest.
4.12.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de belanghebbende in verzuim is geweest zijn gesteld noch gebleken. Mitsdien is het Hof van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.13.
Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag II
4.14.
Nu het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard komt vraag II niet meer aan de orde.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet beslist worden als volgt:
Het Hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan op: 3 oktober 2007 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en P. Fortuin, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.