HR, 26-06-2009, nr. 08/04245
ECLI:NL:HR:2009:BI2032
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-06-2009
- Zaaknummer
08/04245
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BI2032
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI2032, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI2032
ECLI:NL:PHR:2009:BI2032, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI2032
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑06‑2009
Inhoudsindicatie
WSNP; beëindiging schuldsaneringsregeling; niet-ontvankelijk hoger beroep wegens overschreden appeltermijn in art. 351 lid 1 F. (81 RO)
26 juni 2009
Eerste Kamer
08/04245
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij voordracht van de rechter-commissaris en op verzoek van de bewindvoerder heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 29 april 2008 de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] beëindigd.
Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na een mondelinge behandeling heeft het hof bij arrest van 30 september 2008 [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 juni 2009.
Conclusie 17‑04‑2009
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Verzoekster]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door verzoekster tot cassatie, hierna: [verzoekster], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 30 september 2008. Bij dit arrest heeft het hof [verzoekster] wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2008, waarbij — kort gezegd — de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] is beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
2.
Het cassatieberoep berust op één middel dat — als ik het goed zie — twee klachten bevat. De klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
3.
Het eerste klacht van het middel keert zich tegen het oordeel van het hof — in r.o. 3 — dat [verzoekster] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep wegens overschrijding van de in art. 351 lid 1 Fw genoemde termijn, nu het beroepen vonnis van de rechtbank is uitgesproken op 29 april 2008, terwijl het hoger beroep is ingesteld op 9 mei 2008, derhalve niet binnen acht dagen na de uitspraak van het beroepen vonnis. De klacht houdt in dat (het hof heeft miskend dat) het hoger beroep wèl tijdig is ingesteld nu woensdag 30 april 2008 tot en met maandag 5 mei 2008 vielen op een zaterdag of zondag dan wel op een algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet.
4.
Voor zover de klacht wil betogen dat de beroepstermijn op grond van art. 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet is verlengd, faalt zij omdat de dag waarop de hier toepasselijke beroepstermijn eindigde (woensdag 7 mei 2008) niet op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag viel, zodat art. 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet niet van toepassing is.
Voor zover de klacht ertoe strekt te betogen dat de beroepstermijn op grond van art. 2 van de Algemene termijnenwet is verlengd, kan zij evenmin doel treffen aangezien, mede gelet op art. 1 van het Besluit gelijkstelling dagen in 2007 tot en met 2010 met algemeen erkende feestdagen, Stcrt. 2007, 194, tussen de dag van de uitspraak van het vonnis van de rechtbank (dinsdag 29 april 2008) en de dag waarop de beroepstermijn eindigde (woensdag 7 mei 2008) weliswaar niet ten minste twee dagen voorkwamen die niet op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag waren (er kwam maar één dag voor die niet op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag viel, namelijk dinsdag 6 mei 2008), maar uit art. 2 van de Algemene termijnenwet voortvloeit dat de beroepstermijn dan op donderdag 8 mei 2008 eindigde, zodat, nu het hoger beroep is ingesteld op 9 mei 2008, het hof terecht heeft geoordeeld dat dit te laat is ingesteld.
5.
De tweede klacht van het middel is kennelijk subsidiair voorgesteld en houdt in dat het hof ten onrechte niet heeft geoordeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, nu [verzoekster] het vonnis van de rechtbank eerst op 7 mei 2008 heeft ontvangen.
6.
Deze klacht faalt omdat, al aangenomen dat [verzoekster] het vonnis van de rechtbank eerst op 7 mei 2008 heeft ontvangen, het hof — onbestreden in cassatie — heeft overwogen dat [verzoekster] op de hoogte was van de uitspraakdatum omdat uit het proces-verbaal van de behandeling bij de rechtbank, gehouden op 23 april 2008, blijkt dat de rechter [verzoekster] heeft meegedeeld uitspraak te zullen doen op 29 april 2008, voorts dat [verzoekster] bovendien zelf heeft aangevoerd op 29 april 2008 met de rechtbank te hebben gebeld, zodat zij op die dag heeft vernomen of kunnen vernemen wat de beslissing van de rechtbank was, en ten slotte dat niet is gesteld of gebleken dat [verzoekster] op 29 april 2008 de beslissing niet is meegedeeld en niet aannemelijk is geworden dat haar zou zijn gezegd of bij haar de indruk zou zijn gewekt dat zij de ontvangst van het opschrift gestelde vonnis kon afwachten. Onder deze omstandigheden, waarin besloten ligt dat geen sprake is van het geval dat degene die hoger beroep instelt ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechtbank uitspraak had gedaan, heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de oordelen dat de termijnoverschrijding niet als verschoonbaar kan worden aangemerkt. Zie Asser Procesrecht/Bakels-Hammerstein-Wesseling-van Gent (2009) nr. 40 met rechtspraakgegevens.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,