dossierpagina 38 en volgende
Rb. Noord-Nederland, 22-01-2019, nr. 18/920155-14
ECLI:NL:RBNNE:2019:203
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
18/920155-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2019:203, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 22‑01‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
ECLI:NL:RBNNE:2014:6092, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 02‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
Uitspraak 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
De eerste vraag die in deze zaak rijst is of de maatregel, gelet op artikel 38e lid 1 kan worden verlengd nu de maatregel vier jaar heeft geduurd. Onder verwijzing naar het overwogene in (onder meer) de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 5 november 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BY2256) is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 38e Sr bedoelde maximering van de terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging ziet op de periode van dwangverpleging en niet op de duur van de terbeschikkingstelling zelf. Nu in onderhavige zaak de dwangverpleging op 6 februari 2018 voorwaardelijk is beëindigd en derhalve nog geen vier jaren heeft geduurd, is er naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor verlenging in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920155-14
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 23 januari 2019 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [woonplaats],
thans verblijvende in FPK De Rooyse Wissel, Wanssumseweg 12 A te 5807 EA Oostrum.
Procesverloop
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met 2 jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsvrouw mr. I.M. Weijers, de officier van justitie mr. M. Scharenborg en M. Nijskens als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het advies van
- M. Nijskens, werkzaam bij Reclassering Nederland d.d. 23 oktober 2018, en
- E.A.M. Schouten, psychiater, d.d. 11 oktober 2018,
als bedoeld in artikel 509o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.).
Motivering
De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 2 december 2014 heeft de rechtbank veroordeelde wegens belaging, ontuchtige handelingen met een dier en mishandeling ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 17 december 2014. Bij beslissing van 28 november 2017 is de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd met een jaar tot 17 december 2018. Bij beslissing van de rechtbank van 6 februari 2018 is de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. Bij beslissing van de rechtbank van 15 augustus 2018 zijn de voorwaarden, waaronder de verpleging voorwaardelijk is beëindigd, gewijzigd.
Het advies van de reclassering
In het voormeld verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren onder de reeds opgelegde voorwaarden. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is op 9 februari 2015 opgenomen in FPC de Rooyse Wissel binnen een reguliere behandelafdeling voor mensen met een verstandelijke beperking. Veroordeelde heeft zich van begin af aan geschikt binnen de afspraken en heeft zich over het algemeen begeleidbaar en stuurbaar opgesteld. Seksualiteit en delictgedrag bleven echter moeizaam bespreekbaar. Sinds 20 juni 2016 is sprake van een machtiging begeleid verlof. Dit betreft een machtiging voor maximaal vier uur begeleid verlof met een sociotherapeut. Er is nog geen sprake geweest van onbegeleid verlof.
Op 6 februari 2018 is de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging ingegaan. Veroordeelde was reeds door de Rooyse Wissel aangemeld bij Pluryn voor langdurig wonen en stond al lange tijd op de wachtlijst. Pluryn heeft echter aangegeven dat er nog geen plek is voor veroordeelde. Gelet hierop heeft de reclassering DIZ gevraagd om te zoeken naar een alternatief. Er zijn een aantal opties aangereikt, maar de overstap van begeleid verlof naar wonen in een setting waar men slechts enkele verloven begeleid zou kunnen doen, werd te groot geacht. Een meer gefaseerd traject zou het meest passend zijn. Daar er ook vanuit de Rooyse Wissel nog enige behandelmogelijkheden gezien werden, is verzocht om de voorwaarden te wijzigen zodat veroordeelde eerst geplaatst zou kunnen worden in een FPA om van daaruit door te stromen. Deze wijziging is door de rechtbank uitgesproken op 15 augustus 2018. Veroordeelde is vervolgens aangemeld voor de FPA van Stevig Dichterbij, waar men hem echter heeft afgewezen. Zij zagen geen indicatie voor behandeling. Vervolgens zijn er diverse andere sporen uitgezet met als doel uit de impasse te geraken.
Ten tijde van het uitbrengen van onderhavig rapport verblijft veroordeelde nog immer in de Rooyse Wissel in het kader van overbruggingszorg en is er nog geen uitzicht op een passende vervolgplek. De reclassering acht een beschermde woonvorm met een hoge mate van begeleiding en toezicht noodzakelijk voor op de langere termijn. Veroordeelde is een man met een licht verstandelijke beperking en de diagnose zoöfilie. Het recidiverisico wordt ingeschat als zeer hoog en langdurig toezicht en begeleiding worden noodzakelijk geacht om enerzijds de stappen naar vervolgplekken en het opbouwen van meer vrijheden, goed te begeleiden en anderzijds om de risico’s te kunnen managen.
De deskundige M. Nijskens heeft tijdens de terechtzitting van 9 januari 2019 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in dat
veroordeelde medio november 2018 is overgeplaatst van de FPC naar de FPK van De Rooyse Wissel. Veroordeelde valt niet meer onder de dwangverpleging maar praktisch gezien is er niet heel veel veranderd. De FPK biedt meer mogelijkheden om veroordeelde voor te bereiden op een meer zelfstandige woonplek.
De deskundige heeft voorts aangegeven dat er nog steeds geen plaats is bij Pluryn. Veroordeelde is nu ook aangemeld bij andere zorgaanbieders maar er is nog geen zicht op een andere woonplek. Er is ook nog geen sprake van onbegeleide verloven. Dat wordt op 10 januari 2019 besproken tijdens de behandelplanbespreking.
De deskundige heeft benadrukt dat de doorplaatsing van veroordeelde naar een passende woonvorm de aandacht heeft van de reclassering maar dat zij geen ijzer met handen kan breken.
De deskundige heeft desgevraagd aangegeven dat de reclassering de mogelijkheid van een plaatsing in het kader van de BOPZ niet heeft onderzocht.
Het advies van de psychiater
In het door de deskundige E.A.M. Schouten opgemaakte rapport wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen en de voorwaardelijke beëindiging te continueren. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij veroordeelde is sprake van een verstandelijke beperking, een gespecificeerde parafiele stoornis (zoölogie) en mogelijk persoonlijkheidsproblematiek.
Veroordeelde is in februari 2015 opgenomen in De Rooyse Wissel. Hij verblijft hier op een
afdeling voor mensen met een verstandelijke beperking. Het bespreken van de delicten is een
moeizaam proces. Er is bij veroordeelde opnieuw diagnostisch onderzoek verricht en er is een
seksuele anamnese bij hem afgenomen. Een goed zicht op de seksualiteitsbeleving is er niet. De kliniek heeft als uitstroomkoers een 24-uurs besloten woonvorm gericht op mensen met een
verstandelijke beperking voor ogen. Veroordeelde is hier ook aangemeld. Dc instellingen voor
mensen met een verstandelijke beperking kennen echter lange wachttijden.
Veroordeelde heeft momenteel alleen nog maar begeleide verloven. De kliniek heeft vanwege zijn afhankelijkheid van zorg en ondersteuning niet gekozen om de verloven verder uit te breiden of om onbegeleid verlof aan te vragen. Naar mening van rapporteur zou het wenselijk zijn om vanuit de FPC reeds te oefenen met onbegeleide verloven. Dit maakt, naar mening van
rapporteur, de kans om te kunnen uitstromen naar een FPA eveneens groter. De koers richting
een 24-uurs besloten woonvorm lijkt rapporteur een passende verblijfsplek. Bij plaatsing in een setting met onvoldoende toezicht en controle zal het recidiverisico toenemen, omdat veroordeelde weinig openheid geeft over zijn seksualiteit. Ook is hij onvoldoende in staat
om zijn leven zelfstandig vorm te geven en is hij blijvend afhankelijk van ondersteuning en geboden structuur. Het verblijven in een omgeving waar rekening gehouden wordt met de beperkte draagkracht en met een passende mate van ondersteuning zijn tevens de belangrijkste
ingrediënten van het risicomanagement. Voor het risicomanagement is ook het hebben van een
duidelijke dagstructuur in de vorm van werk of dagbesteding van belang.
Aangezien er nog geen zicht is op een vervolglocatie en veroordeelde derhalve nog niet is ingebed in een plek waar hij langdurig zou kunnen verblijven is het naar mening van rapporteur noodzakelijk om te huidige maatregel te verlengen. Gezien de lange wachtlijsten voor plekken waar mensen met een verstandelijke beperking kunnen verblijven is niet te verwachten dat dit binnen een jaar gerealiseerd is. Gelet hierop heeft rapporteur geadviseerd ook om de maatregel met twee jaar te verlengen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging waarbij de maximering ziet op de dwangverpleging en niet op de terbeschikkingstelling zelf.
Dit betekent in onderhavige zaak dat, nu de dwangverpleging reeds voorwaardelijk is beëindigd, de terbeschikkingstelling kan worden verlengd.
Gelet op de adviezen van de deskundigen en de stand van zaken op dit moment met betrekking tot het doorplaatsen van veroordeelde in een passende woonvorm buiten de kliniek, heeft de officier van justitie zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling ter terechtzitting aangepast in die zin dat hij thans een verlenging vordert voor de duur van één jaar.
De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat hij het traject van de BOPZ thans (nog) niet aangewezen acht.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangegeven dat voor veroordeelde vooral van belang is dat voor hem een goede woonplek gevonden wordt, dat hij zich geen zorgen hoeft te maken over zijn financiën en dat hij werk heeft dat hij leuk vindt. De terbeschikkingstelling thans beëindigen omdat deze gemaximeerd is levert voor veroordeelde geen goede situatie op.
De raadsvrouw heeft voorts aangegeven dat een opname in het kader van de BOPZ mogelijk sneller tot plaatsing van veroordeelde in een passende woonvoorziening zou kunnen leiden. Zij heeft gelet hierop primair bepleit dat de rechtbank de behandeling van de vordering aan zal houden voor de duur van een maand om deze mogelijkheid te onderzoeken. Subsidiair heeft zij bepleit dat de verlenging van de terbeschikkingstelling in duur wordt beperkt tot één jaar of minder. Meer subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om in elk geval opdracht te geven om het BOPZ-traject te onderzoeken nu veroordeelde in een situatie zit die door iedereen als onwenselijk wordt beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient op grond van het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd.
De vordering is op 13 november 2018 en derhalve tijdig ingediend.
Volgens het bepaalde in artikel 38e, lid 1, Sr gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging de vier jaar niet te boven tenzij de maatregel voor - kort samengevat - een geweldsmisdrijf is opgelegd. De rechtbank heeft in de onderhavige zaak bij vonnis van 2 december 2014 veroordeelde ter beschikking gesteld met
bevel tot verpleging van overheidswege. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de
totale duur van de maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaat.
De termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 17 december 2014. Bij beslissing van 28 november 2017 is de terbeschikkingstelling voor het laatst verlengd met één jaar tot 17 december 2018. Bij beslissing van de rechtbank van 6 februari 2018 is de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
De eerste vraag die in deze zaak rijst is of de maatregel, gelet op artikel 38e lid 1 kan worden verlengd nu de maatregel vier jaar heeft geduurd. Onder verwijzing naar het overwogene in (onder meer) de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 5 november 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BY2256) is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 38e Sr bedoelde maximering van de terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging ziet op de periode van dwangverpleging en niet op de duur van de terbeschikkingstelling zelf. Nu in onderhavige zaak de dwangverpleging op 6 februari 2018 voorwaardelijk is beëindigd en derhalve nog geen vier jaren heeft geduurd, is er naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor verlenging in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de terbeschikkingstelling wordt verlengd.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging, overeenkomstig de ter terechtzitting gewijzigde vordering, met één jaar verlengen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit voornoemde adviezen en de ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat veroordeelde, ook op de langere termijn, blijvend toezicht en begeleiding nodig heeft. De vraag is of dit in het kader van een terbeschikkingstelling of in het kader van een Rechterlijke Machtiging moet worden gerealiseerd. Nu het vinden van een passende woonvoorziening in het kader van de terbeschikkingstelling moeizaam verloopt acht de rechtbank het aangewezen dat de reclassering uiterlijk voor de volgende verlengingszitting onderzoekt of het traject van de BOPZ meer passende mogelijkheden biedt en of en zo ja op welke wijze een overgang van de terbeschikkingstelling naar de BOPZ kan plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat hiermee voldoende tegemoet wordt gekomen aan hetgeen de raadsvrouw in dit kader heeft opgemerkt.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank verlengt de termijn van de voorwaardelijk beëindigde terbeschikkingstelling van veroordeelde met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mrs. M.B.W. Venema en A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2019.
Mr. Venema is buiten staat de beslissing te ondertekenen
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet met zijn hand in het achterwerk van een paard heeft gezeten en dat daarom geen DNA van een paard onder zijn vingernagels kan zijn aangetroffen. Blijkens de conclusie van het rapport van het NFI van 29 augustus 2014, waaruit blijkt dat het celmateriaal van een paard dat onder de nagels van verdachte is aangetroffen matcht met het verkregen DNA-profiel van het betrokken paard, moet de verklaring van verdachte ter terechtzitting als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt.
Rechtbank Noord-Nederland
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers: 18/920155-14
16.058473-13 ( vordering na voorwaardelijke veroordeling)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats 1] op [geboortedatum]
wonende te [woonplaats 2],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 18 november 2014.
Verdachte/veroordeelde is verschenen en werd bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen.
Tenlastelegging
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 6 augustus 2014, te Emmen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, hierin bestaande, dat verdachte- vele malen telefonisch contact met die [slachtoffer 1] heeft gezocht/opgenomen en/of- diverse kaarten naar die [slachtoffer 1] heeft gestuurd en/of- op een kaart het bericht heeft geschreven: "Ik blijf bij jou komen graag door de normale deur. En ik blijf jou mijn meisje en maatje bellen. Als ik via het balkon moet komen is het niet te best want ik laat geen raam heel. Dus gewoon de deur voor je lieve vriend en maatje open doen"- een aantal malen een bezoek heeft gebracht aan de door die [slachtoffer 1] bewoonde woning, althans aan de onmiddellijke omgeving van die woning en/of- een aantal malen op de deur van de door die [slachtoffer 1] bewoonde woning heeft gebonst;
2.
820312-14
hij op of omstreeks 23 juni 2014, in de gemeente Assen, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een paard, immers heeft hij toen aldaar, meerdere malen, althans eenmaal, zijn hand en/of arm in de vulva van dat paard gebracht en/of heen en weer bewogen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 23 juni 2014, in de gemeente Assen, zonder redelijk doel en/of met over-schrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, opzettelijk bij een dier, te weten een paard pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of welzijn van dat paard heeft benadeeld, immers heeft hij toen aldaar, meerdere malen, althans eenmaal, zijn hand en/of arm in de vulva van dat paard gebracht en/of heen en weer bewogen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 23 juni 2014, in de gemeente Assen, opzettelijk en wederrechtelijk een paard, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon], heeft beschadigd;
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2014 te [pleegplaats], althans in de gemeente Borger-Odoorn opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2], van de fiets heeft (af)geduwd, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] voornoemd (vervolgens) op haar knie is gevallen en/of (vervolgens) hardhandig bij de (boven)armen heeft gepakt, waardoor deze [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. B.D. van der Burg, acht hetgeen aan verdachte onder 1., 2. primair en 3. is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling en integrale toewijzing van de civiele vorderingen, tevens in de vorm van schadevergoedingsmaatregelen en verbeurd verklaring van de in beslag genomen telefoon.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen
ten aanzien van het eerste feit
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en noch hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De aangifte van [slachtoffer 1]1.;
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, zakelijk onder meer inhoudende:
ze wees me af hoewel ze zelf een advertentie in de krant zette. Waar ben je dan mee bezig? Je kunt toch gewoon met elkaar praten? Misschien ben ik wel contact blijven zoeken hoewel ze me afwees. Ik heb haar kaartjes gestuurd. Dat klopt wel. Misschien heb ik wel op een kaart gezet dat ik alle ramen zou inslaan. Ik was boos dat ze geen contact met mij wilde. Ik heb haar ook gebeld. Ik ben ook bij haar aan de deur geweest. Ik ben misschien twee keer in haar huis geweest. De andere keren liet zij mij niet binnen. Ik weet niet waarom ik contact bleef zoeken hoewel zij dat niet wilde. Als je zelf een advertentie zet….Dan moet je zelf maar duidelijk wezen. Ik ging op de fiets naar haar toe; ook wel ’s avonds. Ik weet niet waarom ik steeds contact met haar zocht.
ten aanzien van het tweede feit (parketnummer 18.820312-14)
Een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL03N3-2014048607-6 van 2 september 2014, opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant 1], brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, zakelijk onder meer inhoudende als eigen waarneming, wetenschap en bevinding van hem, verbalisant:
op maandag 23 juni 2014 werd door een getuige gezien dat een man bij een paard in het weiland stond. De getuige verklaarde dat de man met zijn linkerhand de staart van het paard vastpakte en zijn rechterhand in de vulva van het paard stak. De man fietste vervolgens weg op een racefiets. Op woensdag 2 juli 2014 werden van het betrokken paard enkele haren uit de manen als referentiemonster getrokken;
een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL033E-2014048607-19 van 25 juni 2014, opgemaakt op ambtsbelofte door [brigadier], brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, zakelijk onder meer inhoudende hetgeen hij, verbalisant, heeft waargenomen en bevonden2.. [brigadier] had op 25 juni 2014 telefonisch contact met deze [getuige];
de getuige verklaarde dat hij op maandag 23 juni 2014 bij de TT cross het verkeer aan het regelen was op de [straatnaam] te Assen. Hij zag aan de overkant van de [straatnaam] in een weiland een man lopen. De man liep in de richting van een wit paard. [getuige] had gezien dat de man op een racefiets reed;
een ambtsedig proces-verbaal Sporenonderzoek, nr. PL03N3-2014048607-6 van 28 juni 2014, opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, zakelijk onder meer inhoudende als eigen waarneming, wetenschap en bevinding van hem, verbalisant:
op verzoek van [verbalisant 1], forensisch onderzoeker bij de afdeling Forensische Opsporing van de politie Eenheid Noord-Nederland ben ik gegaan naar de cellengang van de politie Noord-Nederland te Assen. Daar heb ik de rechterhand en de rechterarm van verdachte met een aantal wattenstaafjes bemonsterd. Ik heb de wattenstaafjes op voorgeschreven wijze veiliggesteld. Het betreft bemonstering van de vingers van de rechterhand (SIN AAGP1356NL), bemonstering onder de nagels van verdachte (SIN AAGP1357NL) en bemonstering van de bovenzijde van de nagels van de rechterhand (SIN AAGP1355NL);
een rapport van het Nederlands Forensische Instituut (hierna te noemen: NFI) te ’s-Gravenhage van 29 augustus 2014, zaaknr. 2014.08.04.140, opgemaakt door drs. M. Wesselink, NFI-deskundige, zakelijk onder meer inhoudende, als conclusie van Wesselink:
De bemonsteringen AAGP1355NL, AAGP1356NL en AAGP1357NL bevatten celmateriaal van een paard. Uit bemonstering AAGP1357NL van onder de nagels van de rechterhand is een volledig DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het referentie-paard (AAHH8061NL);
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, zakelijk onder meer inhoudende:
ik ben niet bij een paard geweest. Ik heb niet met mijn hand in het achterwerk van een paard gezeten. Ik kan geen DNA van een paard onder mijn vingernagels gehad hebben. Ik ben echt niet bij dat paard geweest.
Bijzondere bewijsmotivering
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet met zijn hand in het achterwerk van een paard heeft gezeten en dat daarom geen DNA van een paard onder zijn vingernagels kan zijn aangetroffen. Blijkens de conclusie van het rapport van het NFI van 29 augustus 2014, waaruit blijkt dat het celmateriaal van een paard dat onder de nagels van verdachte is aangetroffen matcht met het verkregen DNA-profiel van het betrokken paard, moet de verklaring van verdachte ter terechtzitting als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt.
ten aanzien van het derde feit (parketnummer 18.162641-14)
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en noch hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De aangifte van [slachtoffer 2]3.;
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, zakelijk onder meer inhoudende:
ze fietste bijna over mij heen. Daarom gaf ik haar een duw. Ze viel in de sloot.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1., 2. primair en 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 01 juli 2014 tot en met 6 augustus 2014, te Emmen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, hierin bestaande, dat verdachte- vele malen telefonisch contact met die [slachtoffer 1] heeft gezocht en- diverse kaarten naar die [slachtoffer 1] heeft gestuurd en- op een kaart het bericht heeft geschreven: "Ik blijf bij jou komen graag door de normale deur. En ik blijf jou mijn meisje en maatje bellen. Als ik via het balkon moet komen is het niet te best want ik laat geen raam heel. Dus gewoon de deur voor je lieve vriend en maatje open doen" en- een aantal malen een bezoek heeft gebracht aan de door die [slachtoffer 1] bewoonde woning en- op de deur van de door die [slachtoffer 1] bewoonde woning heeft gebonsd;
2.
820312-14
hij op 23 juni 2014, in de gemeente Assen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een paard, immers heeft hij toen aldaar zijn hand en arm in de vulva van dat paard gebracht;
3.
hij op 28 juli 2014 te [pleegplaats] opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] van de fiets heeft geduwd, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] voornoemd vervolgens op haar knie is gevallen en haar vervolgens hardhandig bij de bovenarmen heeft gepakt, waardoor deze [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1., 2. primair en 3. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificaties
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1.:
belaging,
strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2. primair:
ontuchtige handelingen plegen met een dier,
strafbaar gesteld bij artikel 254 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 3.:
mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 10 november 2014, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater te Leek. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
bij verdachte is sprake van een lichte zwakzinnigheid met aanwijzingen voor een parafilie en een impulscontrolestoornis gefundeerd op een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en afhankelijke trekken, die ook reeds aanwezig waren ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Verdachtes zelfcontrole werd beperkt door een mogelijk hoge sexual drive en een verstandelijke beperking met het niet goed kunnen overzien van oorzaak-gevolg relaties en de persoonlijkheid met een snel gekrenkt zijn en impulsief kunnen reageren. Hij overziet de gevolgen van zijn gedrag niet goed en kent beperkte gedragsalternatieven. Op grond daarvan moet de toerekeningsvatbaarheid als verminderd worden gezien.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de door haar aannemelijk geachte toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Strafmotivering
Verdachte heeft zich in de maand juli 2014 en de eerste week van augustus 2014 schuldig gemaakt aan belaging van de toen 83-jarige mevrouw [slachtoffer 1]. Hij reageerde op een door haar geplaatste contactadvertentie. Mevrouw [slachtoffer 1] gaf verdachte dadelijk te kennen dat zij een ouder iemand zocht en niet in verdachte was geïnteresseerd. Desondanks bleef hij haar vele malen telefonisch lastig vallen. Ook stuurde hij kaarten met een vreesaanjagende tekst en bezocht hij de woning van mevrouw [slachtoffer 1] waarbij hij op de deur van haar woning bonsde. Mevrouw [slachtoffer 1] heeft hiervan zeer veel hinder ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelwijze de privacy van mevrouw [slachtoffer 1] in ernstige mate geschonden. Voorts heeft verdachte op 23 juni 2014 ontuchtige handelingen met een paard gepleegd door zijn arm in de vulva van het dier te brengen. Tenslotte mishandelde hij op 28 juli 2014 mevrouw [slachtoffer 2] door haar van haar fiets te duwen. Mevrouw [slachtoffer 2] kwam ten val en bezeerde zich lelijk. In plaats van haar te helpen pakte hij haar hardhandig bij haar bovenarmen waardoor zij nog meer pijn ondervond.
De rechtbank rekent de verdachte deze feiten aan. Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Verdachte is een licht zwakzinnige man die de gevolgen van zijn handelen niet goed kan overzien. Hij is op 6 augustus 2014 in verzekering gesteld en aansluitend voorlopig gehecht. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het primaat dan ook bij behandeling van verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank zal de oplegging van die maatregel hierna motiveren. Met betrekking tot de op te leggen straf zal de rechtbank volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte tot op heden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Motivering van de maatregel van terbeschikkingstelling
Naast het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
De rechtbank acht aangewezen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Door de gedragsdeskundigen C.J.F. Kemperman, psychiater te Leek, mw.drs. C. Sipma, Gz-psycholoog te Groningen, die de verdachte beiden hebben onderzocht, is elk afzonderlijk een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies uitgebracht.
De conclusies in het advies van Kemperman, psychiater, d.d. 10 november 2014 luiden:
bij verdachte is sprake van een lichte zwakzinnigheid met aanwijzingen voor een parafilie en een impulscontrolestoornis gefundeerd op een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en afhankelijke trekken, die ook reeds aanwezig waren ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Verdachtes zelfcontrole werd beperkt door een mogelijk hoge sexual drive en een verstandelijke beperking met het niet goed kunnen overzien van oorzaak-gevolg relaties en de persoonlijkheid met een snel gekrenkt zijn en impulsief kunnen reageren. Hij overziet de gevolgen van zijn gedrag niet goed en kent beperkte gedragsalternatieven. Op grond daarvan moet de toerekeningsvatbaarheid als verminderd worden gezien. De geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de persoonlijkheidsstoornis beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. De hoge sexual drive, beperkte verstandelijke vermogens, impulsiviteit, krenkingsgevoeligheid en het niet hebben van een bevredigende relatie kunnen elkaar versterken en leiden tot recidive. Kemperman adviseert behandeling, begeleiding en toezicht met aandacht voor verdachtes tendens tot antisociaal en impulsief gedrag bij frustraties/krenkingen, het adequater omgaan met (hoge) seksuele behoeftes en een adequate coping in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De conclusies in het advies van mw.drs. C. Sipma, psycholoog, d.d. 7 november 2014 luiden:
bij verdachte is sprake van licht verstandelijke beperkingen, waardoor hij zowel cognitief als sociaal-emotioneel een ontwikkelingsachterstand heeft en zijn zelfredzaamheid beperkt is. Daarnaast is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven. Kenmerkend voor deze stoornis zijn egocentrisme, impulsiviteit, een gebrekkig empathisch vermogen, een neiging tot zelfoverschatting en confabuleren, sadistische neigingen, gebrekkige probleemoplossende vaardigheden en een neiging tot het ontkennen en externaliseren van problemen. Deze gebrekkige ontwikkeling en persoonlijkheidsstoornis beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Sipma adviseert op grond van de ernst van de problematiek van verdachte, zijn geringe behandelmotivatie en de kans op recidive van soortgelijke of andersoortige ernstige vergrijpen, terbeschikkingstelling met dwangverpleging
De rechtbank verenigt zich met de bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare. Op grond van die conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en een persoonlijkheidsstoornis bestond.
Het onder 1. bewezen geachte feit behoort tot de misdrijven omschreven in artikel 37a, eerste lid onder 1e van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het bovenstaande en mede gelet op de ernst van het begane feit is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege eist.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank acht het, gelet op de persoon van verdachte, gewenst dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd in Hoeve Boschoord te Boschoord.
Nu de maatregel niet zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, gaat de totale duur van de maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1. bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [persoon]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot een bedrag van € 456,42 (de helft van de reiskosten ad € 75,--, de diergeneeskundige hulp op 25 juni 2014 ad € 80,05, de thermometer ad € 4,57 en de healingtouch for animals ad € 96,80 en € 200,-- smartengeld) voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige acht de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden dat die kosten zijn gemaakt als gevolg van het bewezen geachte feit. De benadeelde partij zal voor dit deel niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2. primair bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16.058473-13
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 mei 2013 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-- subsidiair tien dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van deze straf gevorderd omdat verdachte zich binnen de gestelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten onder parketnummer 18.920155-14.
Verdachte heeft zich binnen de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd inderdaad schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, tenlastegelegd onder parketnummer 18.920155-14. De rechtbank zal de verdachte voor het onder dit parketnummer onder 1. tenlastegelegde en bewezen geachte feit van belaging ter beschikking stellen en daarbij bepalen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete op dit moment niet opportuun. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen en de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd met één jaar verlengen.
Toepassing van wetsartikelen
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1., 2. primair en 3. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1., 2. primair en 3. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 118 dagen.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van een in beslag genomen zwarte mobiele telefoon, merk Sony met hoes.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van de som van € 787,61 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], een bedrag van € 787,61 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door vijftien dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [persoon] van de som van € 456,42 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon], een bedrag van € 456,42 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door negen dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16.058473-13
De rechtbank wijst de vordering af en verlengt de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 mei 2013 bepaalde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. M.A.A. van Capelle en mr. C. Brouwer, rechters in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 december 2014.