Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 249 Inaanmerkingneming van kredietrisicolimitering voor securitisatieposities
Geldend
Geldend vanaf 09-04-2021
- Bronpublicatie:
31-03-2021, PbEU 2021, L 116 (uitgifte: 06-04-2021, regelingnummer: 2021/558)
- Inwerkingtreding
09-04-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-03-2021, PbEU 2021, L 116 (uitgifte: 06-04-2021, regelingnummer: 2021/558)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een instelling kan volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie ten aanzien van een securitisatiepositie in aanmerking nemen indien aan de vereisten voor kredietrisicolimitering als vastgelegd in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 4 is voldaan.
2.
Toelaatbare volgestorte kredietprotectie is beperkt tot financiële zekerheden die in aanmerking komen voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2, als vastgesteld in hoofdstuk 4, en kredietrisicolimitering kan slechts in aanmerking worden genomen indien aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.
Als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie en als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie komen alleen de vormen van protectie en de protectiegevers in aanmerking die overeenkomstig hoofdstuk 4 toelaatbaar zijn, en kredietrisicolimitering kan slechts in aanmerking worden genomen indien aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.
3.
In afwijking van lid 2 van dit artikel beschikken de toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie die zijn vermeld in artikel 201, lid 1, onder g), over een kredietbeoordeling van een erkende EKBI die op het moment dat de kredietprotectie voor het eerst in aanmerking werd genomen, van kredietkwaliteitscategorie 2 of hoger was en thans van kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger is.
Instellingen die de IRB-benadering mogen toepassen op een rechtstreekse blootstelling met betrekking tot de protectiegever, kunnen de toelaatbaarheid overeenkomstig de eerste alinea beoordelen op basis van de gelijkwaardigheid van de PD van de protectiegever met de PD die gerelateerd is aan de in artikel 136 bedoelde kredietkwaliteitscategorieën.
4.
In afwijking van lid 2 zijn SSPE's toelaatbare protectiegevers indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de SSPE bezit activa die als toelaatbare financiële zekerheden kunnen worden aangemerkt overeenkomstig hoofdstuk 4;
- b)
de activa bedoeld onder a) zijn niet onderworpen aan vorderingen of voorwaardelijke vorderingen met een hogere of gelijke rang dan de vordering of voorwaardelijke vordering van de instelling die de niet-volgestorte kredietprotectie ontvangt, alsmede
- c)
aan alle vereisten voor de inaanmerkingneming van financiële zekerheden van hoofdstuk 4 is voldaan.
5.
Voor de toepassing van lid 4 wordt het bedrag van de protectie gecorrigeerd voor valutamismatch en looptijdmismatch (Ga) overeenkomstig hoofdstuk 4, beperkt tot de voor volatiliteit gecorrigeerde marktwaarde van die activa en is het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de protectiegever zoals gespecificeerd overeenkomstig de standaardbenadering (g) gelijk aan het gewogen gemiddelde risicogewicht dat op die activa van toepassing zou zijn als financiële zekerheid in het kader van de standaardbenadering.
6.
Indien een securitisatiepositie volledige kredietprotectie of gedeeltelijke pro rata kredietprotectie heeft, gelden de volgende voorschriften:
- a)
de instelling die kredietprotectie verschaft, berekent de risicogewogen posten voor het gedeelte van de securitisatiepositie waarvoor kredietprotectie is verleend overeenkomstig onderafdeling 3 alsof zij dat gedeelte van de positie rechtstreeks inneemt;
- b)
de instelling die kredietprotectie koopt, berekent de risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 4 voor het beschermde gedeelte.
7.
Voor alle niet in lid 6 bedoelde gevallen gelden de onderstaande voorschriften:
- a)
de instelling die kredietprotectie verschaft, behandelt het gedeelte van de positie waarvoor kredietprotectie is verleend als een securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten alsof zij die positie rechtstreeks inneemt overeenkomstig onderafdeling 3, met inachtneming van de leden 8, 9 en 10;
- b)
de instelling die kredietprotectie koopt, berekent de risicogewogen posten voor het beschermde gedeelte van de positie als bedoeld onder a) overeenkomstig hoofdstuk 4. De instelling behandelt het gedeelte van de securitisatiepositie waarvoor geen kredietprotectie is verleend als een afzonderlijke securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten overeenkomstig onderafdeling 3, met inachtneming van de leden 8, 9 en 10.
8.
Instellingen die gebruikmaken van de op interne ratings gebaseerde benadering (‘SEC-IRBA’) of de standaardbenadering (‘SEC-SA’) op grond van onderafdeling 3, bepalen het attachment point (A) en het detachment point (D) afzonderlijk voor elk van de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities alsof deze ten tijde van de initiëring van de transactie als afzonderlijke securitisatieposities waren uitgegeven. Bij de berekening van de waarde van respectievelijk KIRB of KSA wordt rekening gehouden met de oorspronkelijk pool van onderliggende blootstellingen van de securitisatie.
9.
Instellingen die voor de oorspronkelijke securitisatiepositie gebruikmaken van de op externe ratings gebaseerde benadering (‘SEC-ERBA’) overeenkomstig onderafdeling 3, berekenen de risicogewogen posten voor de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities als volgt:
- a)
indien de afgeleide positie de hoogste rangorde heeft, krijgt deze het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie;
- b)
indien de afgeleide positie de laagste rangorde heeft, kan zij een afgeleide rating krijgen overeenkomstig artikel 263, lid 7. Waarde T voor de omvang van de tranche wordt in dat geval alleen op basis van de afgeleide positie berekend. Indien geen afgeleide rating mag worden gebruikt, past de instelling het risicogewicht toe dat voortvloeit uit:
- i)
de toepassing van SEC-SA in overeenstemming met lid 8 en onderafdeling 3, of
- ii)
het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie overeenkomstig de SEC-ERBA.
10.
De afgeleide positie met de laagste rangorde wordt als een junior securitisatiepositie behandeld, zelfs als de oorspronkelijke securitisatiepositie voorafgaand aan de bescherming een senior positie vertegenwoordigde.