ABRvS, 21-02-2018, nr. 201702163/1/A1
ECLI:NL:RVS:2018:585
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-02-2018
- Zaaknummer
201702163/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:585, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑02‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JOM 2018/1141
Uitspraak 21‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft het college [appellant A] en [appellant B] een last onder dwangsom opgelegd.
201702163/1/A1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Zundert respectievelijk Gemert,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 januari 2017 in zaak nr. 16/2721 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft het college [appellant A] en [appellant B] een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2018, waar [appellant A], bijgestaan door mr. J.J.T. van Stiphout, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Huisma en mr. P. Fermont, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het in beroep bij de rechtbank bestreden besluit is op 13 juli 2016 aangetekend naar het toenmalige adres van [appellant A] en [appellant B], te weten [perceel] op een recreatiepark aan de [locatie], verstuurd. De brief is, nadat op 14 en 15 juli 2016 niemand werd aangetroffen om de brief in ontvangst te nemen, naar een afhaalkantoor gebracht. De brief is daar niet afgehaald. Op 20 juli 2016 is een kopie van het besluit aan [appellant A] en [appellant B] verstrekt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het besluit op bezwaar op 13 juli 2016 door middel van verzending is bekendgemaakt. Gelet daarop eindigde de ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht geldende beroepstermijn van zes weken na de bekendmaking van het besluit op 24 augustus 2016. Het beroepschrift is op 31 augustus 2016 bij de rechtbank ingediend. Nu volgens de rechtbank geen aanknopingspunten bestaan om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat geen correct afhaalbericht van de aangetekend verzonden brief is achtergelaten, en dat ook het college niet kan uitsluiten dat zij pas van het besluit op de hoogte zijn gekomen toen hen op 20 juli 2016 een kopie daarvan is verstrekt. Daarom zou ervan moeten worden uitgegaan dat het besluit op 20 juli 2016 is bekendgemaakt, zodat tijdig beroep is ingesteld.
3. Indien een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
4. Niet in geschil is dat het besluit op bezwaar aangetekend en correct geadresseerd is verzonden.
[appellant A] en [appellant B] hebben ter onderbouwing van hun stelling dat geen correct afhaalbericht is achtergelaten een kopie overgelegd van twee berichten "We hebben een pakket voor u" van PostNL. Het ene bericht gaat over een op 9 juli aangeboden pakket, en kan dus geen betrekking hebben op het op 13 juli verzonden besluit. Van het andere bericht is alleen het bovenste stuk gekopieerd. Daaruit kan alleen worden opgemaakt dat op 14 juli aan "63" - dus naar moet worden aangenomen aan iemand op het recreatiepark aan de [locatie] - iets is bericht over een pakket. Hiermee hebben [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk gemaakt dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat op 15 juli 2016, na het voor de tweede keer aanbieden van het aangetekend verzonden besluit, een afhaalbericht is achtergelaten.
Ook het feit dat, zoals ter zitting ter sprake is gekomen, in de administratie van PostNL het adres "[locatie]" zonder toevoeging is ingevoerd, geeft geen aanwijzing dat op 15 juli 2016 niet een voor [appellant A] en [appellant B] bestemd afhaalbericht is achtergelaten. De adressering van het aangeboden stuk (een vensterenvelop) bevatte alle daarvoor nodige gegevens. Een en ander is nog minder aannemelijk nu het college erop heeft gewezen dat een op dezelfde dag aangetekend verzonden besluit aan andere bewoners van het recreatiepark, na het achterlaten van een afhaalbericht, wel is opgehaald.
Ook voor het overige is niet aannemelijk gemaakt dat redelijkerwijs moet worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. De rechtbank heeft gezien het voorgaande terecht geconcludeerd dat het beroepschrift niet tijdig - binnen zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit door aangetekende verzending - is ingediend. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
262.