Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2018, nr. WAHV 200.196.891
ECLI:NL:GHARL:2018:3726
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-04-2018
- Zaaknummer
WAHV 200.196.891
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:3726, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑04‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Motiveringsgebrek in de beslissing van de kantonrechter. Hoewel de kantonrechter niet gehouden is op om ieder argument expliciet in te gaan, mag wel worden verwacht dat uit de beslissing blijkt dat de aangevoerde gronden in de afweging zijn betrokken. Bevoegdheid BOA. Overgang van Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar naar Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar per 1 juli 2015.
WAHV 200.196.891
19 april 2018
CJIB 191174091
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 26 juli 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter de officier van justitie veroordeeld in de kosten ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 122,50.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. De gemachtigde voert aan dat de beslissing van de kantonrechter gebrekkig is gemotiveerd, omdat de gronden die tegen de inleidende beschikking zijn aangevoerd in zijn geheel onbesproken zijn gebleven bij de kantonrechter.
2. Het hof stelt met de gemachtigde vast dat de kantonrechter in het geheel niet is ingegaan op hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd tegen de inleidende beschikking. Hoewel de kantonrechter niet gehouden is om op ieder argument expliciet in te gaan, mag wel worden verwacht dat uit de beslissing blijkt dat de aangevoerde gronden in de afweging zijn betrokken. Nu de kantonrechter de bezwaren van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking onbesproken heeft gelaten, lijdt zijn beslissing aan een motiveringsgebrek. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen.
3. Het hof zal de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank zoals de gemachtigde heeft verzocht, omdat artikel 20d, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), gelet op de tekst daarvan, daar niet in voorziet. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
4. De gemachtigde heeft in het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie aangevoerd dat het recht om te worden gehoord is geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige en derhalve niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 400,- opgelegd ter zake van “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 17 juni 2015 met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
6. De gemachtigde stelt dat de beschikking niet door een daartoe bevoegd ambtenaar is opgelegd. De titel van opsporingsbevoegdheid van de verbalisant wordt ontleend aan het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar RDW 2011 (hierna: het Besluit). Op grond van artikel 3, eerste lid, van dit besluit ontleent de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) de bevoegdheid de strafbare feiten behorend tot domein VI, generieke opsporing, van bijlage A1 van de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (hierna: de Circulaire) te verbaliseren. Deze Circulaire is per 1 juli 2015 vervallen. De boa had op grond van het Besluit dus wel een titel van opsporingsbevoegdheid, maar deze opsporingsbevoegdheid bevatte naar mening van de gemachtigde doordat de Circulaire was vervallen, inhoudelijk geen daadwerkelijke strafbare feiten waar deze geldig voor was. Bij het vaststellen van de bevoegdheid van de verbalisant moet gekeken worden naar de datum waarop de beschikking is opgelegd en niet wanneer de gedraging is geconstateerd.
7. Artikel 3, eerste lid, van het destijds geldende Besluit luidt als volgt:
“De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein VI Generieke Opsporing, van bijlage A-I van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar.”
8. De Circulaire is per 1 juli 2015 vervallen. Nu in deze zaak de gedraging is geconstateerd middels registercontrole, is de datum waarop de inleidende beschikking is opgelegd aan de betrokkene, te weten 10 augustus 2015, leidend bij de beoordeling van de bevoegdheid van de verbalisant.
9. In de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (hierna: Beleidsregels boa) staat in de inleiding het volgende opgenomen:
“Deze Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar maken onderdeel uit van dit boa-bestel en treden in werking per 1 juli 2015. Op deze datum vervallen de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Stcrt. 2011, 929, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2014, 36844) en de Circulaire Bekwaamheid Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Stcrt. 2012, 26957, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2013, 35671). Deze Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar vormen een samenvoeging van voornoemde Circulaires, wat de hanteerbaarheid en leesbaarheid ten goede komt”
10. Gelet op het voorgaande zijn de Beleidsregels boa in de plaats gekomen voor de Circulaire. In de Beleidsregels boa staan onder 11.4 de strafbare feiten opgesomd waarvoor een boa in domein VI, generieke opsporing, bevoegd is om te handhaven. Zodoende bestond er in deze zaak geen vacuüm voor de strafbare feiten waarvoor de verbalisant mocht verbaliseren.
11. De stelling van de gemachtigde dat niet bij voorbaat blijkt dat aktes van beëdiging afgegeven op grond van de Circulaire ook geldig zijn op grond van de nieuwe Beleidsregels boa, kan geen doel treffen. De titel van opsporingsbevoegdheid wordt immers niet ontleend aan de Circulaire dan wel de Beleidsregels boa, maar aan het Besluit en deze was onverkort van kracht toen de inleidende beschikking werd opgelegd aan de betrokkene.
12. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd, geeft gelet op het voorgaande geen aanleiding te twijfelen aan de bevoegdheid van de verbalisant. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging erkent, staat daarnaast vast dat de gedraging is verricht.
13. De gemachtigde heeft verder aangevoerd dat de hoogte van de opgelegde sanctie niet in verhouding staat tot de gedraging. De betrokkene heeft geen herinnering ontvangen van een vermeende achterstand van betaling en er is met het voertuig geen gebruik gemaakt van de openbare weg. De gemachtigde verzoekt gezien deze omstandigheden de hoogte van de sanctie te matigen.
14. Gelet op het gevoerde verweer dient vervolgens te worden beoordeeld of de door de gemachtigde aangevoerde omstandigheden aanleiding geven de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
15. Dat het betreffende voertuig ten tijde van de gedraging niet op de openbare weg is gebruikt en dat geen herinnering van de verzekeringsmaatschappij is ontvangen, zijn niet als zodanige omstandigheden aan te merken. Op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht bestaat er een zorgplicht voor kentekenhouders om een verzekering voor hun voertuig af te sluiten en in stand te houden. De omstandigheid dat de auto niet op de openbare weg heeft gereden ontheft de betrokkene niet van zijn verzekeringsplicht. Hierbij is van belang dat de mogelijkheid bestaat om deze verplichting op te heffen door de tenaamstelling in het kentekenregister te laten schorsen. Dat de betrokkene niet tijdig op de hoogte was dat de autoverzekering niet was betaald, dient voor zijn rekening te komen. Het is immers de verantwoordelijkheid van de betrokkene om te controleren dat de autoverzekering (maandelijks) wordt betaald.
16. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt gelet op het voorgaande ongegrond verklaard.
17. De gevraagde kosten gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 501,-.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 501,-.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.