ABRvS, 29-08-2012, nr. 201109266/1/A3.
ECLI:NL:RVS:2012:BX5936
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-08-2012
- Zaaknummer
201109266/1/A3.
- LJN
BX5936
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX5936, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑08‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2012/363 met annotatie van H.D. Tolsma
JB 2012/228
Uitspraak 29‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college aan Eagle Promotions B.V. een ventvergunning, onder voorwaarden, verleend voor het promoten en aanbieden van het product van energiemaatschappij E.ON.
201109266/1/A3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiderdorp,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2011 in zaak nr. 10/1203 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college aan Eagle Promotions B.V. een ventvergunning, onder voorwaarden, verleend voor het promoten en aanbieden van het product van energiemaatschappij E.ON.
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Bautz en J.C. Borst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat hij door de Afdeling in de gelegenheid had moeten worden gesteld om schriftelijk te repliceren. Dit betoog behoeft geen inhoudelijke bespreking, reeds omdat hij in het nader stuk een reactie op het verweerschrift heeft ingediend.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte wegens het ontbreken van een belang bij een inhoudelijke beoordeling ervan niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu dat belang aan de in de toekomst herhaaldelijk te verlenen ventvergunningen kan worden ontleend.
2.2.1. De bij het besluit van 12 mei 2009 aan Eagle Promotions B.V. verleende ventvergunning zag op het promoten en aanbieden van het product van E.ON door middel van een huis-aan-huisactie gedurende de maanden juni en juli 2009 in de gehele gemeente Leiderdorp. De werving hield in dat de wervers eenmaal langs particulieren op hun woonadres zouden gaan om aan de inwoners van Leiderdorp het product van E.ON te promoten en aan te bieden.
2.2.2. Vaststaat dat de bij het besluit van 12 mei 2009 verleende ventvergunning ten tijde van het instellen van het beroep bij de rechtbank was geëxpireerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr.200403342/1) kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van besluiten evenwel zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Afdeling kan worden betrokken bij aanvragen die leiden tot besluiten in de toekomst.
2.2.3. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat ongeveer twee of drie keer per jaar ventvergunningen ten behoeve van energiebedrijven worden verstrekt. Uit het door [appellant] bij brief van 8 mei 2012 ingediende nader stuk blijkt dat het college naast de aan Eagle Promotions B.V. verleende vergunning ventvergunningen heeft verleend voor het promoten en aanbieden van het product van energiemaatschappij OXXIO B.V. in de periode van 12 april 2010 tot en met 12 mei 2010 op maandag tot en met vrijdag van 15.00 uur tot 20.00 uur, voor het werven van klanten namens OXXIO B.V., door middel van colportage, van 16 december 2010 tot en met 13 januari 2011 en voor het uitvoeren van een huis-aan-huisactie voor het aanbieden van diensten van OXXIO B.V. van 15 februari 2012 tot 15 maart 2012. Met het vorenstaande is aannemelijk dat het college ook in de toekomst ventvergunningen ten behoeve van energiebedrijven, als de aan Eagle Promotions B.V. verleende vergunning, zal afgeven. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat [appellant] aan de gestelde herhaling van het afgeven door het college van een ventvergunning voor een huis-aan-huisactie in de toekomst geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep kan ontlenen.
2.2.4. De rechtbank heeft het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De overige gronden van het hoger beroep behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling - ambtshalve - als volgt.
2.3. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.1. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 32 e.v.) wordt met de woorden 'wiens belang rechtstreeks is betrokken' een zekere begrenzing beoogd. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook moge zijn, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Maar ook een persoon die wellicht enig belang heeft, doch zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet beschouwd worden als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
2.3.2. Uit de vergunning vloeide voort dat alle inwoners van de gemeente Leiderdorp - en niet slechts de bewoners van een straat of wijk binnen deze gemeente - konden worden geconfronteerd met wervingsactiviteiten door medewerkers van Eagle Promotions B.V. In de omstandigheid dat [appellant] door de verleende vergunning eenmaal door wervers op zijn woonadres bezocht had kunnen worden in het kader van het promoten en aanbieden van het product van E.ON onderscheidt hij zich niet van overige inwoners van de gemeente Leiderdorp. Daarin kan dan ook geen voldoende persoonlijk belang aanwezig worden geacht om [appellant] als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aan te merken. Dat uit de ventvergunning voortvloeide dat medewerkers van Eagle Promotions B.V. mogelijk het erf van [appellant] zouden betreden en dat dit volgens [appellant] een inbreuk op zijn eigendomsrecht zou hebben opgeleverd, doet hier niet aan af. Het college heeft dan ook het door [appellant] gemaakte bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 26 januari 2010 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 12 mei 2009 niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. [appellant] verzoekt om vergoeding van immateriële schade wegens schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.5.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr.200802629/1, is in zaken zoals deze, die uit een bezwaarschriftenprocedure en twee rechterlijke instanties bestaat, in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, met dien verstande dat een vertraging in bezwaar of beroep kan worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling in beroep of hoger beroep. In zaken waarin een bezwaarprocedure geldt vangt de redelijke termijn aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt.
[appellant] heeft bij brief van 25 mei 2009 tegen het besluit van 12 mei 2009 bezwaar gemaakt. Hij stelt dat het college het bezwaarschrift op 25 mei 2009 heeft ontvangen. Aangezien deze uitspraak binnen vijf jaar na die datum is gedaan, is de redelijke termijn niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding dient dan ook te worden afgewezen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2011 in zaak nr. 10/1203;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp van 26 januari 2010, kenmerk 2010U00148, verzonden op 24 februari 2010;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp van 12 mei 2009, kenmerk GWI/pem/3429, niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. wijst het door [appellant] gedane verzoek om schadevergoeding af;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 28,03 (zegge: achtentwintig euro en drie cent);
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
582-748.