CRvB, 05-03-2019, nr. 17-2170 PW-PV
ECLI:NL:CRVB:2019:941
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-03-2019
- Zaaknummer
17-2170 PW-PV
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2019:941, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑03‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Boete. Overschrijding van de termijn waarbinnen de boete moet zijn opgelegd betreft de termijn van orde. Er is geen aanleiding de op draagkracht vastgestelde boete verder te matigen.
17. 2170 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2017, 16/751 en 16/1652 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 5 maart 2019
Zitting hebben:
P.W. van Straalen als voorzitter en W.H. Bel en J.T.H. Zimmerman als leden.
Griffier: Y. Itkal
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Heimensem, advocaat. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Mentink en M. Karsten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De aangevallen uitspraak ziet op de intrekking en terugvordering van bijstand en een boete. De intrekking betreft de periode van 18 februari 2011 tot 1 mei 2015. De terugvordering bedraagt € 64.260,85. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van werkzaamheden waaruit zij inkomsten heeft genoten. Het hoger beroep ziet alleen nog op de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank de boete in stand heeft gelaten. Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 23 november 2015 een boete opgelegd van € 8.100,-, maar die boete op grond van de draagkracht van appellante na bezwaar vastgesteld op € 1.160,-.
Niet in geschil is dat appellante over de periode van 12 december 2013 tot 1 mei 2015 haar inlichtingenverplichting heeft geschonden en het dagelijks bestuur een boete moest opleggen. Appellante voert in hoger beroep aan dat het dagelijks bestuur de beslistermijn van artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft overschreden en daarin aanleiding had moeten zien de boete verder te matigen.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het dagelijks bestuur moet op grond van artikel 5:51, eerste lid, van de Awb, indien van een overtreding een rapport is opgemaakt, binnen dertien weken na dagtekening van dat rapport een besluit nemen. Bij het rapport van de sociale recherche van 29 juni 2015 is de overtreding vastgesteld. Dit rapport voldoet aan de vereisten van artikel 5:48, eerste lid, van de Awb. Daarvan uitgaande heeft het dagelijks bestuur met het boetebesluit van 23 november 2015 niet binnen de termijn van dertien weken na dagtekening van het boeterapport een beslissing genomen tot het opleggen van een boete. Die termijn van dertien weken is echter een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn zou kunnen worden verdisconteerd in de hoogte van de boete. De enkele overschrijding van die termijn vormt in dit geval geen aanleiding de boete verder te matigen dan op grond van de draagkracht al het geval is. De omstandigheid dat andere gemeenten beleid op dit punt voeren vormt dat evenmin.
De boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige gebleken omstandigheden.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) Y. Itkal (getekend) P.W. van Straalen
md