Einde inhoudsopgave
Belastingregeling Nederland Curaçao
Artikel 4 Inwoner
Geldend
Geldend vanaf 13-07-2024
- Redactionele toelichting
Vindt toepassing voor belastingjaren en belastingtijdvakken die aanvangen of, in geval van aan de bron geheven belastingen, voor betalingen die zijn gedaan op of na 01-01-2025.
- Bronpublicatie:
26-06-2024, Stb. 2024, 215 (uitgifte: 12-07-2024, kamerstukken: 36351)
- Inwerkingtreding
13-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2024, Stb. 2024, 215 (uitgifte: 12-07-2024, kamerstukken: 36351)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
Internationaal belastingrecht / Algemeen
1.
Voor de toepassing van deze rijkswet betekent de uitdrukking ‘inwoner van een land’ iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van dat land, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid. De uitdrukking ‘inwoner van een land’ omvat tevens het land zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan en een persoon die voor de toepassing van de opbrengstbelasting in het Caribische deel van Nederland is gevestigd alsmede een pensioenfonds als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in dat land slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in dat land.
2.
Een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, wordt geacht aan belasting onderworpen te zijn:
- a.
in Nederland: indien de persoon voor de toepassing van de vennootschapsbelasting in Nederland is gevestigd; of
- b.
in Curaçao: indien de persoon voor toepassing van de winstbelasting in Curaçao is gevestigd; mits door die persoon verkregen inkomsten ingevolge de belastingwetgeving van Nederland onderscheidenlijk Curaçao behandeld worden als de inkomsten van die persoon en niet als de inkomsten van zijn rechthebbenden, leden of participanten.
3.
Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide landen is, wordt zijn positie op de volgende wijze bepaald:
- a.
hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van het land waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij slechts geacht inwoner te zijn van het land waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
- b.
indien niet kan worden bepaald in welk land hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van het land waarin hij gewoonlijk verblijft;
- c.
indien hij in beide landen of in geen van beide gewoonlijk verblijft, regelen de bevoegde autoriteiten van de landen de aangelegenheid in onderling overleg.
4.
Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner is van beide landen, stellen de bevoegde autoriteiten van beide landen in onderling overleg vast van welk land die persoon geacht wordt inwoner te zijn voor de toepassing van deze rijkswet, met inachtneming van plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid, en volgens de bepalingen van artikel 24. Bij ontbreken van onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten van beide landen, is die persoon niet gerechtigd tot enig voordeel dat uit deze rijkswet voortvloeit, met uitzondering van de artikelen 21, 23 en 24.
5.
Indien een entiteit door een land voor de belastingheffing wordt aangemerkt als transparant en door het andere land als niet-transparant en dit leidt tot dubbele belastingheffing of belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze rijkswet, treden de bevoegde autoriteiten in onderling overleg volgens de bepalingen van artikel 24 teneinde deze dubbele belastingheffing of belastingheffing die niet verenigbaar is met de bepalingen van deze rijkswet te voorkomen en tegelijkertijd te voorkomen dat, louter als gevolg van de toepassing van deze rijkswet, bestanddelen van het inkomen, geheel of gedeeltelijk, niet aan belasting onderworpen zijn.
6.
Niettegenstaande de bepalingen van het vijfde lid:
- a.
wordt een inkomensbestanddeel verkregen door tussenkomst van een persoon die fiscaal transparant is krachtens de wetgeving van een land, voor de toepassing van de rijkswet geacht te zijn verkregen door een inwoner van een land voor zover dat bestanddeel voor de toepassing van de belastingwetgeving van dat land wordt behandeld als het inkomen van een inwoner;
- b.
mag een inkomensbestanddeel dat door een land beschouwd wordt te zijn verkregen door een persoon die inwoner is van dat land en door het andere land als te zijn verkregen door een persoon die inwoner is van dat andere land, door elk land worden belast als het inkomen van de persoon die volgens dat land geacht wordt het bestanddeel te hebben verkregen;
- c.
kan de bevoegde autoriteit van een land de voordelen van deze rijkswet ook verlenen aan een inwoner van het andere land ter zake van een inkomensbestanddeel dat krachtens de wetgeving van dat andere land niet als inkomen van een inwoner van dat land wordt behandeld, in gevallen waarin een dergelijk inkomensbestanddeel van belasting zou zijn vrijgesteld indien het als inkomen van die inwoner zou zijn behandeld.