Hof Amsterdam, 13-01-2015, nr. 200.142.893/01 en 200.142.893/02
ECLI:NL:GHAMS:2015:5733
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-01-2015
- Zaaknummer
200.142.893/01 en 200.142.893/02
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:5733, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑01‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:341
Uitspraak 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht. Vóór peildatum van gezamenlijke rekening opgenomen bedrag. Bewijslast. Devolutieve werking.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 januari 2015
Zaaknummer: 200.142.893/01 en 200.142.893/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/487586 / FA RK 11-3083
in de zaak met zaaknummer 200.142.893/01 in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [Z] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [Z] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Rikken te Amsterdam.
in de zaak met zaaknummer 200.142.893/02 van:
[de vrouw] ,
wonende te [Z] ,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [Z] ,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M. Rikken te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 200.142.893/01 is de vrouw op 3 maart 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 25 juli 2012 en van 4 december 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/487586 / FA RK 11-3083.
1.3.
In de zaak met zaaknummer 200.142.893/02 heeft de vrouw verzocht de schorsing te bevelen van de werking van de onder 1.2 genoemde beschikking van 4 december 201.
1.4.
De man heeft op 14 mei 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 12 augustus 2014 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De man heeft op 14 augustus en 10 oktober 2014 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft op 14 oktober 2014 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 23 oktober 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn [in] 1977 gehuwd in gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is op 5 maart 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 30 november 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Geen van de grieven is gericht tegen de feitenvaststelling van de rechtbank in de tussenbeschikking van 25 juli 2012, zodat deze ook het hof tot uitgangspunt dient.
3. Het geschil in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.142.893/01:
3.1.
Bij de bestreden eindbeschikking die voortbouwt op de tussenbeschikking van 25 juli 2012 is - voor zover thans van belang -:
- de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van partijen vastgesteld op de wijze als weergeven in rechtsoverweging 2.18 van de bestreden eindbeschikking;
- de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw een bedrag van € 37.670,64;
- bepaald dat de vrouw vanaf 5 maart 2012 een gebruiksvergoeding voor de woning in [Z] verschuldigd is aan de man van € 3.104,00- per jaar, tot aan het moment dat de woning aan de vrouw wordt geleverd en er ter zake is afgerekend;
- bepaald dat de man zal zorgdragen voor de aflossing van het negatieve saldo van € 4.128,31 op de Rabobank rekening met [rekeningnummer 1] en dat de vrouw – indien en voor zover de man dit bedrag heeft afgelost – de helft van het door de man afgeloste bedrag aan de man zal vergoeden;
- bepaald dat de vordering van partijen op hun zoon inzake de aan hem verstrekte lening van € 5.000,00 aan de man zal worden toegescheiden, onder de verplichting dat hij – indien en voor zover de zoon de schuld aflost – de helft van het afgeloste bedrag aan de vrouw zal voldoen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden eindbeschikking dat het hof:
- zal uitgaan van navolgende omvang van de huwelijksgoederengemeenschap:
Activa
a. echtelijke woning staande en gelegen aan
[adres a] te [Z] € 275.000,00
b. inboedel echtelijke woning nihil
c. vakantiewoning te Spanje € 95.000,00
[adres b] te [A]
d. inboedel vakantiewoning te Spanje nihil
e. levensverzekeringspolissen NN nr. 8979343 € 24.568,00
NN nr. 7510291 € 11.176,05
f. kapitaalverzekering polisnr. NN nr. 8972775 € 133.435,00
g. bedrijfspand te [B] , staande en gelegen € 115.000,00
[adres c] te [B]
h. garage te [C] staande en gelegen € 32.000,00
[adres d] te [C]
i. garages te [D] staande en gelegen € 50.000,00
[adres e] te [D]
j. banksaldo Spanje Banco Popular [rekeningnummer 2] € 439,65
k. auto Citroën, kenteken: [kentekennummer] € 350,00
l. aanhangwagens € 1.800,00
m. aandelen golfclub € 1.400,00
n. lening zoon partijen € 5.000,00
Subtotaal € 745.753,70
Passiva
o. hypotheek voormalige echtelijke woning € 68.067,00
leningnummer: 0002282677 NN
p. krediethypotheek rustende op de voorm. echtelijke woning € 100.000,00
leningnummer: N090 533100 ING-bank
Subtotaal € 168.067,00
waarde gemeenschap (activa minus passiva) € 577.686,70;
- zal bepalen dat aan iedere partij toekomen boedelbestanddelen tot een waarde van € 288.843,55.
- aan de vrouw zal toedelen de hiervoor genoemde activa c.q. passiva vermeld onder a,b,c,d,e,i,k,o en p, tot een waarde van (€ 456.679, 05 -/- € 168.067,00 =) € 288.612,05;
- aan de man zal toedelen de activa vermeld onder: f,g,h,j,l,m en n, tot een waarde van € 289.075,00;
- zal bepalen dat de man de vrouw een bedrag dient te betalen van € 662,95:2= € 231,47;
- zal bepalen dat de vrouw de man dient te vrijwaren, voor zover dit binnen haar mogelijkheden ligt, voor de met de echtelijke woning verbonden hypothecaire schuld met nr 8979343 afgesloten bij de Nationale Nederlanden, alsmede de op de betreffende woning gevestigde krediethypotheek met nr N 090 533 100, afgesloten bij de ING-bank;
- de man zal veroordelen om binnen twee maanden na betekening van de door het hof gegeven beschikking zijn volledige medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een door de vrouw aan te wijzen notaris en in dat kader al datgene te doen en/of te laten dat door deze notaris nodig en/of wenselijk wordt geacht.
- de man zal veroordelen om binnen drie maanden na betekening van de door het hof gegeven beschikking al datgene te doen en/of te laten dat nodig is om de levering van het aandeel van de man in de eigendom van de vakantiewoning staande en gelegen aan [adres b] te [A] te Spanje naar het recht van Spanje aan de vrouw over te (doen) dragen c.q. te (doen) leveren.
- de man zal veroordelen om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te voldoen een bedrag ad. € 18.139,30 ter zake van de door de vrouw namens de gemeenschap betaalde kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 maart 2014;
- zal bepalen dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 10.000,00 voor iedere dag die hij ingebreke zal zijn om aan een aantal van de hiervoor genoemde verplichtingen te voldoen.
3.3.
In principaal hoger beroep verzoekt de man de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit te verwerpen.
3.4.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- uit te gaan van navolgende omvang van de huwelijksgoederengemeenschap:
Activa
a. echtelijke woning staande en gelegen aan minimaal
[adres a] te [Z] € 300.000,00
b. inboedel echtelijke woning € 31.495,00
c. vakantiewoning te Spanje € 95.000,00
[adres b] te [A]
d. inboedel vakantiewoning te Spanje € 6.275,00
e. levensverzekeringspolissen NN nr. 8979343 € 24.568,00
NN nr. 7510291 € 11.176,05
f. kapitaalverzekering polisnr. NN nr. 8972775 € 133.435,00
g. bedrijfspand te [B] , staande en gelegen € 115.000,00
[adres c] te [B]
h. garage te [C] staande en gelegen € 32.000,00
[adres d] te [C]
i. garages te [D] staande en gelegen € 50.000,00
[adres e] te [D]
j. banksaldo Spanje Banco Popular [rekeningnummer 2] € 439,65
k. auto Citroën, kenteken: [kentekennummer] € 350,00
l. aanhangwagens € 1.800,00
m. aandelen golfclub € 1.400,00
n. lening zoon partijen € 5.000,00
o. saldo opgenomen krediet € 41.000,00
Subtotaal minimaal
€ 843.938,70
Passiva
p. hypotheek voormalige echtelijke woning € 68.067,00
leningnummer: 0002282677 NN
q. krediethypotheek rustende op de voorm. echtelijke woning € 100.000,00
leningnummer: N090 533100 ING-bank
subtotaal € 168.067,00
waarde gemeenschap (activa minus passiva) € 675.871,70
- te bepalen dat aan iedere partij toekomen boedelbestanddelen tot een waarde van (minimaal) € 337.935,85;
- aan de vrouw toe te delen de goederen vermeld onder a,b,c,d,e,i,k,o en p van het schema van de vrouw, uitgaande van de door de man hiervoor genoemde bedragen, derhalve tot een bedrag van € 391.797,05;
- aan de man de door de vrouw genoemde activa toe te delen, behoudens de lening aan de zoon van partijen, die inmiddels door de zoon is afbetaald, derhalve tot een bedrag van € 284.074,65;
- te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag verschuldigd is van € 53.861,20;
- te bepalen dat de man dit bedrag kan verrekenen met de per datum verdeling uitstaande en nog verschuldigde partneralimentatie;
- de vrouw te veroordelen om binnen twee maanden na betekening van de door het hof af te geven beschikking haar volledige medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een door de man aan te wijzen notaris en in dat kader al datgene te doen en/of te laten dat door de betreffende notaris nodig en/of wenselijk wordt geacht.
3.5.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel het verzochte af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.142.893/02:
3.6.
verzoekt de vrouw het hof de schorsing van de werking van de door de rechtbank uitgesproken uitvoerbaar bij voorraad verklaarde eindbeschikking.
3.7.
verzoekt de man het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.142.893/01
4.1.
De vrouw heeft acht grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd, de man vijf. Het hof zal deze grieven hierna behandelen en waar mogelijk gezamenlijk. Voor zover door partijen bij de mondelinge behandeling door het hof nieuwe grieven zijn aangevoerd, zal het hof als zijnde in strijd met de goede procesorde daarop geen acht slaan.
4.2.
Bij tussenbeschikking van 25 juli 2012 heeft de rechtbank J.M.J. Keij, Keij & Stefels Makelaars te Amsterdam als deskundige benoemd ter bepaling van de waarde in het economisch verkeer van de voormalige echtelijke woning aan de [adres a] te [Z] (hierna: de woning). Bij rapport van 31 januari 2013 heeft de deskundige de waarde van de woning, leeg en in ontruimde staat maar op dat moment in gebruik bij de vrouw, getaxeerd op een bedrag van € 275.000,- k.k. Bij eindbeschikking van 4 december 2013 heeft de rechtbank de woning toegedeeld aan de vrouw tegen deze waarde. De man richt in incidenteel hoger beroep geen grief tegen de toedeling van de woning aan de vrouw, maar wel tegen de door de rechtbank gehanteerde waarde ervan. In zijn toelichting op grief A stelt de man dat hij reeds bij brief van 14 maart 2013 bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze waarop het taxatierapport tot stand is gekomen, meer in het bijzonder stelt hij dat hij niet in de gelegenheid is geweest voorafgaand aan de totstandkoming van het rapport opmerkingen te maken en verzoeken aan de deskundige te doen, zoals voorgeschreven in de tussenbeschikking. De man heeft de deskundige voorafgaand aan de taxatie laten weten bij de bezichtiging van de woning door de deskundige aanwezig te willen zijn. Desondanks heeft bezichtiging buiten zijn aanwezigheid plaatsgevonden. De man voert aan dat een vergelijkbare woning aan de [adres f] te [Z] te koop stond voor € 279.000,-, maar dat aan die woning sinds 1992 niet dezelfde werkzaamheden/verbeteringen hebben plaatsgevonden als aan de woning van partijen en voorts dat de woning van partijen meer grond rondom het huis heeft als de woning op [adres f] , alsmede vier extra parkeerplaatsen. Tot slot stelt de man dat de WOZ-waarde van de woning in 2012 nog € 317.500,- bedroeg. De man verzoekt het hof een deskundige te benoemen voor hertaxatie van de woning. Op de vraag van het hof tijdens de mondelinge behandeling welke argumenten tot een hogere taxatie van de woning hadden moeten leiden, heeft de man geantwoord dat hij geen vertrouwen heeft in de deskundigheid van de door de rechtbank benoemde deskundige, die volgens hem niets weet van de marktontwikkeling in de buurt waarin de woning is gesitueerd. De woning van partijen heeft drie kamers meer vergeleken met de woning op [adres f] en heeft, anders dan die woning, dakkapellen aan de voor- en achterzijde van de woning, aldus de man.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat de deskundige de man in de gelegenheid heeft gesteld om bij de bezichtiging aanwezig te zijn. Op 7 september 2012 heeft de deskundige partijen bericht dat de eerste mogelijkheid zou zijn 11 oktober 2012. De man heeft de deskundige daarop op 30 september 2012 laten weten niet aanwezig te kunnen zijn en heeft verzocht om een andere datum. Op 1 oktober 2012 heeft de deskundige de vrouw gevraagd of zij met uitstel akkoord was. Hoe de communicatie verder is verlopen staat niet vast. Wel staat vast dat de bezichtiging op 12 oktober 2012 heeft plaatsgevonden en dat de man daarbij niet aanwezig is geweest omdat hij vanaf 7 oktober 2012 tot en met 14 januari 2013 in Spanje verbleef. Nadat het taxatierapport was uitgebracht heeft de man aan de rechtbank per brief zijn bezwaren tegen de taxatie kenbaar gemaakt. Deze bezwaren waren identiek aan de bezwaren die de man thans in hoger beroep aanvoert. Naar aanleiding van de brief van de man heeft de rechtbank de deskundige om reactie verzocht. De deskundige heeft daarop bij brief van 4 juni 2013 aan de rechtbank bericht dat hij diverse malen heeft getracht een afspraak met partijen te maken, maar dat dat lastig was omdat partijen ruzie hadden. De deskundige heeft de bezichtiging van de woning niet alleen gedaan, maar samen met een collega, de heer P.A. Stefels. Bovendien heeft hij over de waarde van de woning overleg gepleegd met een andere makelaar. De brief van de man heeft geleid tot verhoging van de aanvankelijk bepaalde waarde van de woning met een bedrag van € 5.000,-, aldus de deskundige.
4.4.
Gelet op de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken is hetgeen de man in hoger beroep aanvoert onvoldoende om tot hertaxatie van de woning per datum toedeling over te gaan. De deskundige heeft de bezichtiging van de woning samen met een collega makelaar gedaan en heeft voorts met nog een andere makelaar over de waarde van de woning overleg gevoerd. Bovendien heeft de deskundige de aanvankelijke taxatie met € 5.000,- bijgesteld naar aanleiding van de bezwaren van de man. Nu bij de taxatie met de opmerkingen van de man rekening is gehouden, is er geen aanleiding om tot hertaxatie over te gaan vanwege het feit dat de man niet bij de bezichtiging aanwezig is geweest. De man betwist niet dat de deskundige diverse malen vóór zijn vertrek naar Spanje heeft geprobeerd een afspraak te maken. Toen de deskundige hem op 7 september 2012 berichtte dat de taxatie op 11 oktober 2012 zou kunnen plaatsvinden, heeft de man tot 30 september 2012 gewacht met de mededeling dat die datum hem niet schikte. De man vertrok op 7 oktober 2012 voor ruim drie maanden naar Spanje. Waarom zijn vertrek niet met enkele dagen kon worden uitgesteld zodat hij bij de aangekondigde taxatie aanwezig kon zijn, heeft de man niet duidelijk gemaakt. Onder die omstandigheden komt het voor risico van de man dat de bezichtiging buiten zijn aanwezigheid heeft plaatsgevonden.
De man heeft in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat de woning op [adres f] voor de door hem genoemde vraagprijs is verkocht. Het had op de weg van de man gelegen in hoger beroep zijn stelling dat de vraagprijs voor het pand op [adres f] een adequaat aanknopingspunt voor de waarde van de woning van partijen vormt, nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten.
Dat de deskundige niet beschikt over de deskundigheid om woningen zoals die van partijen te waarderen, heeft de man onvoldoende onderbouwd, zodat het hof die stelling van de man passeert. Het feit dat de WOZ-waarde van de woning in 2012 € 317.500,- bedroeg is evenzeer onvoldoende voor hertaxatie, nu door de economische crisis en de daardoor op de onroerend goed markt ontstane situatie een verschil met de WOZ-waarde (peildatum 1 januari 2011) van € 42.500,- niet buitensporig is en dus onvoldoende aanwijzing bevat dat het gegeven advies ondeskundig is uitgebracht. Ook de geveltaxatie en de vraagprijs voor de woning aan de [adres g] leggen onvoldoende gewicht in de schaal, nu de vrouw zich daartegenover heeft beroepen op waardegegevens die haar gelijk ondersteunen. Grief A van de man in incidenteel hoger beroep faalt dan ook.
4.5.
Partijen hebben tijdens hun huwelijk een krediethypotheek afgesloten bij de Postbank (naar het hof aanneemt thans de ING bank, maar omdat partijen in hun stukken spreken van de schuld aan de Postbank zal het hof eveneens over die bank spreken) van € 100.000,-. De rechtbank heeft bepaald dat dit krediet dat volgens de rechtbank is verbonden aan twee aan de man toegedeelde garages te [D] , voor rekening van de man dient te komen en dat de man ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw ter zake uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen. De rechtbank heeft bepaald dat partijen deze schuld in hun onderlinge verhouding ieder bij helfte dienen te dragen en heeft in het kader van de verdeling een vordering van de man op de vrouw van € 50.000,- betrokken. De vrouw voert in haar eerste grief in principaal hoger beroep aan dat het krediet niet is verbonden aan de garages te [D] maar aan de woning die aan haar is toegedeeld. Omdat de bank de schuld bij wanbetaling op haar zal verhalen door executie van de woning, verzoekt de vrouw te bepalen dat zij gehouden is de schuld aan de Postbank te voldoen tegen verrekening in het kader van de verdeling van een bedrag van € 50.000,- door de man aan haar.
De man erkent dat de krediethypotheek is verbonden aan de woning en heeft, zo begrijpt het hof, geen bezwaar tegen toewijzing van het door de vrouw verzochte. Wel stelt de man in zijn grief D in incidenteel appel dat niet € 100.000,- in de verdeling dient te worden betrokken, maar een bedrag van € 59.000,-, omdat de vrouw op 13 november 2008 een bedrag van € 41.000,- van het krediet heeft opgenomen en dat heeft gestort op een rekening bij de Spaarbank Europe Credit Bank. Ten onrechte heeft de rechtbank bij de verdeling met laatstgenoemd bedrag geen rekening gehouden, aldus de man.
De vrouw erkent dat zij voornoemd bedrag van het krediet heeft opgenomen, maar stelt dat deze opname voor de verdeling niet van belang is omdat zij het bedrag ruim vóór de peildatum heeft opgenomen. Als peildatum dient volgens de vrouw de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding te gelden.
4.6.
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat als peildatum heeft te gelden de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 13 september 2010. Eerst vanaf 1 januari 2012 geldt dat de huwelijksgoederengemeenschap wordt ontbonden op de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Krachtens overgangsrecht blijft artikel 1: 99 BW zoals dit gold vóór 1 januari 2012 van toepassing in de gevallen waarin een verzoek tot echtscheiding reeds was gedaan, hetgeen betekent dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap heeft te gelden de datum van echtscheiding, in casu 5 maart 2012. In die zin hebben partijen klaarblijkelijk een afspraak gemaakt, naar blijkt uit rechtsoverweging 4.1 van de tussenbeschikking van de rechtbank. Op die datum was er een schuld aan de Postbank van € 100.000,-. Het hof zal de schuld voor € 100.000,- in de verdeling betrekken en bepalen dat de vrouw deze schuld voor haar rekening dient te nemen en als haar eigen schuld dient te voldoen.
4.7.
Het voorgaande neemt niet weg dat grief D van de man in zoverre slaagt dat het hof zal bepalen dat het door de vrouw in 2008 van het krediet opgenomen bedrag in de verdeling zal dienen te worden betrokken. Dat voornoemd bedrag ruim vóór de peildatum is opgenomen doet daarbij niet ter zake. De vrouw heeft op 13 november 2008 € 41.000,- gestort op een rekening bij de Credit Europe Bank N.V. Uit een als productie 3 bij het verweerschrift houdende incidenteel appel van de man overgelegd stuk, blijkt dat deze spaarrekening op 24 juli 2009 is gesloten. De vrouw heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de man in de onderhavige procedure niet aangetoond dat voornoemd bedrag op de peildatum was besteed, terwijl een toereikend bewijsaanbod ontbreekt, zodat het hof ervan uitgaat dat dit bedrag op de peildatum nog in het bezit was van de vrouw en derhalve in de verdeling dient te worden betrokken.
4.8.
De rechtbank heeft de waarde van de zich in de woning bevindende inboedel in redelijkheid begroot op €10.000,-. Daartegen richt zich de vijfde grief van de vrouw in principaal hoger beroep. De vrouw betwist de door de rechtbank bepaalde waarde. De rechtbank had of de inboedel dienen te verdelen, of een deskundigenbericht moeten gelasten, aldus de vrouw. Bovendien zal moeten worden nagegaan van welk vermogen de man na het uiteengaan van partijen zijn inboedel heeft aangeschaft. Mocht deze inboedel met gemeenschapsgelden zijn aangeschaft, dan zal ook de inboedel van de man tussen partijen moeten worden verdeeld. Indien de man persisteert dat de inboedel een waarde heeft van € 10.000,- , dient de inboedel aan de man te worden toegedeeld. De vrouw heeft in hoger beroep foto’s van de inboedel overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat aan de inboedel geen enkele waarde kan worden toegekend.
De man betwist dat hij zijn huidige inboedel heeft aangeschaft met gemeenschapsgelden. In zijn grief B stelt hij dat de waarde van de inboedel van de woning € 31.495,- bedraagt en tegen die waarde in de verdeling dient te worden betrokken.
4.9.
De rechtbank heeft overwogen dat geen van partijen de door hen genoemde waarde van de inboedel behoorlijk heeft onderbouwd en heeft om die reden geen aanleiding gezien om een deskundigenbericht te bevelen. Het hof volgt de rechtbank daarin. De door de vrouw overgelegde foto’s van de inboedel zijn onvoldoende voor de conclusie dat aan de inboedel geen waarde kan worden toegekend of om een deskundigenbericht te gelasten. Het bewijsaanbod van de vrouw op dit punt passeert het hof nu de vrouw daarvoor onvoldoende heeft gesteld. Partijen zijn al zes jaar (sinds januari 2009) uiteen. Vanaf het uiteengaan heeft de vrouw de in de woning aanwezige inboedel in gebruik gehad. Onder die omstandigheden is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om thans te bepalen dat de inboedel tegen een waarde van € 10.000,- aan de man wordt toegedeeld. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw niet aangetoond, noch toereikend bewijs aangeboden, dat de man zijn inboedel heeft aangeschaft met gemeenschapsgelden. Grief V van de vrouw faalt dan ook, evenals grief B van de man. De man heeft zijn stelling dat de inboedel ruim drie maal zoveel waard is als door de rechtbank vastgesteld, onvoldoende onderbouwd.
4.10.
Partijen bezitten een vakantiewoning in Spanje. De rechtbank heeft deze vakantiewoning aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 95.000,-, onder de verplichting om de helft van deze waarde in het kader van de verdeling aan de vrouw te voldoen. In grief II in principaal appel stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de woning in Spanje met de zich daarin bevindende inboedel tot een waarde van € 2.000,- aan de man heeft toegedeeld. De vrouw wil de woning tegen de door de rechtbank bepaalde waarde aan haar toegedeeld krijgen. Voorts stelt zij dat de inboedel uit het jaar 2000 dateert en niets meer waard is.
De man is ermee akkoord dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld tegen genoemde waarde. In grief C in incidenteel hoger beroep stelt de man dat de inboedel een waarde heeft van € 6.275,- en tot dat bedrag in de verdeling dient te worden betrokken.
4.11.
Nu partijen het erover eens zijn dat de woning in Spanje aan de vrouw dient te worden toegedeeld, zal het hof aldus beslissen. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld voor de conclusie dat de inboedel geen waarde heeft, zodat haar bewijsaanbod op dit punt wordt gepasseerd. Het enkele feit dat de inboedel in 2000 is aangeschaft tegen de door haar genoemde prijzen is onvoldoende voor toewijzing van dit onderdeel van haar grief. Daartegenover staat dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de inboedel een waarde heeft tot het door hem genoemde bedrag. Het voorgaand betekent dat grief II van de vrouw deels slaagt en deels faalt. Grief C van de man faalt eveneens.
4.12.
Partijen hebben tevens in gemeenschappelijk eigendom twee garages te [D] . De rechtbank heeft deze garages aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 50.000,-. In haar vierde grief in principaal hoger beroep verzoekt de vrouw de garages aan haar toe te delen tegen genoemde waarde. De man stemt daarmee in blijkens zijn verweerschrift in hoger beroep, zodat het hof de beschikking waarvan beroep op dit punt zal vernietigen en de garages aan de vrouw zal toedelen.
4.13.
Partijen bezaten een auto, merk Mazda. De auto is in 2010 getaxeerd op een bedrag van € 3.250,-. De vrouw heeft de auto op 4 februari 2011 via marktplaats verkocht tegen een bedrag van € 1.800,-. De auto had volgens de vrouw een paar maanden buiten in de sneeuw gestaan en had twee lekke banden en een ondeugdelijke stuurinrichting. De man heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gesteld dat de auto in goede conditie verkeerde en heeft aangevoerd dat een vergelijkbare auto te koop heeft gestaan voor € 6.900,-. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw de auto voor een te lage prijs heeft verkocht. De rechtbank heeft de waarde van de auto begroot op € 3.250,- en heeft overwogen dat de auto zonder toestemming van de man door de vrouw voor een te lage waarde is verkocht, waardoor zij de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van € 1.450,-. Aan de man is door de rechtbank een vordering toegekend van € 725,-, waarbij de rechtbank ervan uit is gegaan dat de koopsom van € 1.800,- in de verdeling van de banksaldi is verdisconteerd.
4.14.
De vrouw stelt in haar zesde grief in principaal hoger beroep dat zij genoodzaakt was om de Mazda te verkopen omdat de man zijn alimentatieverplichtingen niet nakwam. Zij heeft de opbrengst van de auto besteed voor haar levensonderhoud en het betalen van de vaste lasten voor de woning van partijen. Van benadeling door haar van de huwelijksgemeenschap is geen sprake.
De man stelt zowel in zijn verweer tegen deze grief van de vrouw als in grief E in incidenteel hoger beroep dat de waarde van de auto € 6.900,- was. Nu de rechtbank aan de auto een waarde heeft toegekend van € 3.650,- verzoekt de man het hof de door de rechtbank in aanmerking genomen waarde en de door hem gestelde waarde te middelen en de Mazda in de verdeling te betrekken voor een bedrag van € 5.075,-.
4.15.
Het hof overweegt als volgt. De auto was van partijen gezamenlijk en had een bijzondere betekenis voor de man, omdat sleutelen aan de auto zijn hobby was. Om die reden had de vrouw de auto niet mogen verkopen zonder toestemming van de man tegen een vraagprijs waarover de man geen inspraak heeft gehad. Waaraan de vrouw de opbrengst van de auto heeft besteed, noch de noodzaak daartoe, is in dit kader relevant. Het bewijsaanbod van de vrouw dat hierop ziet, wordt dan ook gepasseerd als niet ter zake dienend. Indien de man de vastgestelde of overeengekomen alimentatie niet betaalde, stonden de vrouw andere incasso maatregelen ten dienste. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld. Nu de man de door hem gestelde staat en waarde van de auto onvoldoende heeft onderbouwd, gaat het hof uit van de door de rechtbank bepaalde waarde. Er is geen aanleiding tot middeling zoals door de man betoogd. Zowel grief VI van de vrouw als grief E van de man faalt.
4.16.
In haar derde grief in principaal hoger beroep stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de banksaldi van partijen bij de ING bank en de Rabobank per 5 maart 2012 in de verdeling heeft betrokken. De vrouw stelt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat partijen vanaf 1 januari 2009 geen gemeenschappelijke huishouding meer voerden. Zij acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de banksaldi per de datum van echtscheiding in de verdeling worden betrokken, te meer daar de man in de periode tussen 1 januari 2009 en 5 maart 2012 een bedrag van € 20.400,- aan de huwelijksgemeenschap heeft onttrokken, met welk bedrag hij de gemeenschap heeft benadeeld. Deze benadeling werd veroorzaakt doordat de man de huurinkomsten van een bedrijfspand dat partijen bezaten te [B] niet meer op de en/of rekening bij de ING bank met [rekeningnummer 3] liet storten van welke rekening partijen de gemeenschappelijke kosten van de woning betaalden, maar op een eigen rekening.
De man voert gemotiveerd verweer en betwist hetgeen de vrouw in haar grief stelt over de betaling van gemeenschapsschulden vanaf januari 2009. Tot 1 april 2009 zijn de huurinkomsten van het bedrijfspand op de en/of rekening gestort. Omdat de vrouw weigerde de driemaandelijkse omzetbelasting ad € 630,- te betalen en de man boetes van de fiscus ontving, heeft hij de huurder verzocht de huur naar zijn eigen rekening over te maken. De huurinkomsten heeft hij gebruikt voor de betaling van gemeenschapsschulden, aldus de man.
4.17.
Wat er zij van de gang van zaken voorafgaand aan de echtscheiding, de peildatum voor de verdeling is 5 maart 2012, de datum van echtscheiding. Nu de vrouw niet heeft aangetoond dat het door haar gestelde bedrag van € 20.400,- op de peildatum nog in bezit van de man was, heeft de rechtbank op goede gronden de verschillende banksaldi per peildatum in de verdeling betrokken. Grief III van de vrouw faalt.
4.18.
In grief VII in principaal hoger beroep stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding van € 3.104,- per jaar verschuldigd is voor het gebruik van de woning vanaf de datum van echtscheiding tot aan de feitelijke toedeling van de woning aan de vrouw. Zij beroept zich erop dat zij alle zakelijke lasten van de woning betaalt, behalve de aanslag WOZ-belasting omdat deze aan de man wordt gezonden en de man deze niet aan haar doorstuurt.
De man stelt dat de deelgenoot die een gemeenschappelijk goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, aan die ander daarvoor een vergoeding dient te betalen en persisteert bij zijn in eerste aanleg gedane verzoek.
4.19.
Grief VII van de vrouw slaagt. De man ontkent niet dat de vrouw vanaf de datum echtscheiding nagenoeg alle aan de woning verbonden zakelijke lasten betaalt. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding aan de man een gebruiksvergoeding groot € 3.140,- per jaar toe te kennen. De redelijkheid en billijkheid verzet zich daartegen. Het enkele feit dat de man de WOZ-aanslag met betrekking tot de woning betaalt, acht het hof onvoldoende voor het toekennen van een gebruiksvergoeding.
4.20.
Als laatste stelt de vrouw in grief VIII dat zij in de periode van 1 april tot en met juni 2012 diverse betalingen heeft gedaan, ten gevolge waarvan de man is verrijkt en zij verarmd. Het betreft:
- de rente van de krediethypotheek over de periode 1 april 2009 tot en met juni 2012 met een totaal bedrag van € 5.492,14;
- de premie levensverzekering van polisnummer 8979343 tot een bedrag van € 5.958,21;
- de aanschaf van een CV-ketel inclusief installatie tot een bedrag van € 1.940,03;
- de aanzuivering van de debetstand op de en/of rekening met [rekeningnummer 3] tot een bedrag van € 2.488,41.
Totaal gaat het om een bedrag van € 15.878,79 waarvan de man haar de helft dient te vergoeden, aldus de vrouw.
4.20.
In zijn verweerschrift somt de man een aantal bedragen op die hij tot eind 2013 ten behoeve van de vrouw heeft betaald. Het gaat om een bedrag van in totaal € 8.865,77. Van de helft van dit bedrag trekt de man een € 250,- af in verband met het gebruik van de vakantiewoning door de vrouw. De man vermeerdert het door de vrouw aan hem verschuldigde met een bedrag van € 1.461,-, welk bedrag betrekking heeft op de helft van de waarde van de door de vrouw uit de vakantiewoning in Spanje gestolen goederen. Samenvattend komt de man op een bedrag van € 5.643,88 dat de vrouw hem dient te vergoeden. De vrouw betwist een en ander.
4.21.
Het hof overweegt als volgt. Betalingen gedaan vóór de peildatum komen niet voor verrekening in aanmerking, nu deze geacht worden te zijn verdisconteerd in de te verdelen saldi per de peildatum. Voor zover de betalingen zijn verricht nà de peildatum, betreft het voor wat de vrouw betreft betalingen ten behoeve van de woning of de levensverzekering die in het kader van de verdeling aan haar zijn toegedeeld. Er is dan ook geen aanleiding tot verrekening van enig bedrag zodat de grief van de vrouw faalt. Ook voor verrekening van het door de man genoemde bedrag bestaat geen aanleiding, nu het hof niet kan vaststellen welke bedragen vóór en welke bedragen hij nà de peildatum heeft betaald en de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de vrouw goederen heeft ontvreemd uit de vakantiewoning in Spanje.
4.22.
De conclusie van het voorgaande is dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen als volgt plaatsvindt:
Activa naar de vrouw
woning aan de [adres a] te [Z] € 275.000,-
inboedel in woning te [Z] € 10.000,-
levensverzekeringen 8979343 en 7510291 € 35.744,05
vakantiewoning in Spanje € 95.000,-
inboedel in vakantiewoning in Spanje € 2.000,-
garages te [D] € 50.000,-
ING-rekening 4802630 € 671,32
auto merk Citroën € 350,-
van Postbank krediet opgenomen bedrag € 41.000,-
Totaal € 509.765,37
Passiva voor rekening van de vrouw
hypotheek op de woning te [Z] bij NN € 68.067,-
schuld aan de Postbank € 100.000,-
totaal € 168.067,-
Activa minus passiva € 341.698,37
Activa naar de man
kapitaalverzekering 8972775 € 133.435,-
bedrijfspand in [B] € 115.000,-
garage te [C] € 32.000,-
bankrekening in Spanje € 439.65
aanhangwagens € 1.800,-
aandelen golfvereniging € 1.400,-
totaal € 284.074,65
Bij deze verdeling is de vrouw overbedeeld met een bedrag van € 28.811,86. De helft van dit bedrag dient te vrouw aan de man te betalen, derhalve een bedrag van € 14.405,93.
De man heeft daarnaast een verrekenvordering op de vrouw van € 725,-.
4.23.
De vordering aan de zoon van partijen die de rechtbank bij de bestreden beschikking in aanmerking heeft genomen, laat het hof buiten beschouwing omdat gebleken is dat de zoon deze schuld inmiddels aan ieder van partijen voor de helft heeft betaald.
4.24.
Het hof zal in verband met de overzichtelijkheid het dictum van de beschikking van 4 december 2013 in zijn geheel vernietigen en zal beslissen overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen. Het bepaalde onder 3.4 van de beschikking van 4 december 2013 zal het hof in het dictum van de onderhavige beschikking opnemen.
4.25.
Zowel de vrouw als de man hebben verzocht elkaar te veroordelen om binnen twee maanden na betekening van de onderhavige beschikking hun volledige medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een door de vrouw aan te wijzen notaris en in dat kader al datgene te doen en/of te laten dat door deze notaris nodig en/of wenselijk wordt geacht. De vrouw verzoekt voorts de man te veroordelen binnen drie maanden na betekening van de onderhavige beschikking mee te werken aan de levering naar Spaans recht van het aandeel van de man in de woning in Spanje. Verder verzoekt de vrouw aan de door haar verzochte veroordelingen een dwangsom te verbinden.
4.26.
Het hof zal het verzoek van partijen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap grotendeels toewijzen in die zin dat het hof zal bepalen dat ieder van partijen binnen twee maanden na de onderhavige beschikking haar c.q. zijn volledige medewerking dient te verlenen aan het passeren van een akte van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een door partijen in onderling overleg aan te wijzen notaris en in dat kader al datgene te doen en/of te laten dat door deze notaris nodig en/of wenselijk wordt geacht.
4.27.
Omdat het een feit van algemene bekendheid is dat de levering van woningen in het buitenland soms iets meer tijd vergt dan in Nederland zal het hof de man veroordelen om binnen zes maanden na betekening van de onderhavige beschikking mee te werken aan de levering naar Spaans recht aan de vrouw van de vakantiewoning staande en gelegen aan [adres b] te [A] , Spanje.
4.28.
Het hof ziet geen aanleiding om reeds thans een dwangsom te verbinden aan de eventuele weigering van de man mee te werken aan de onderhavige beschikking. Het hof gaat ervan uit dat de man zijn onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen.
4.29.
Er zijn uit de eerste aanleg geen stellingen overgebleven die nog bespreking behoeven. Bewijslevering kan bij gebreke van terzake dienende stellingen achterwege blijven.
5. De beoordeling van het verzochte in de zaak met zaaknummer 200.142.893/02
5.1.
Tot heden heeft nog geen executie plaatsgevonden van de beschikking van 4 december 2013. Nu het hof met de onderhavige beschikking de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen en de overige verrekenvorderingen vaststelt en de beschikking van 4 december 2013 zal vernietigen, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing van de bij die beschikking uitgesproken uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Dit verzoek zal worden afgewezen.
6. Beslissing
Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.142.893/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam 4 december 2013 met zaaknummer C/13/487586/FA RK 11-3083 en opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van partijen vast op de wijze als weergegeven in rechtsoverweging 4.22;
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen een bedrag van € 14.405,93 ter zake van overbedeling en € 725,- ter zake van de Mazda;
bepaalt dat de man zal zorgdragen voor de aflossing van het negatieve saldo van € 4.128,31 op de Rabobank rekening met [rekeningnummer 1] en dat de vrouw – indien en voor zover de man dit bedrag heeft afgelost – de helft van het door de man afgeloste bedrag aan de man zal vergoeden;
bepaalt dat de vrouw de schuld aan de Postbank van € 100.000,- voor haar rekening dient te nemen en als haar eigen schuld dient te voldoen, onder de verplichting van de vrouw de man te vrijwaren voor de voldoening van deze schuld;
bepaalt dat de vrouw de hypotheekschuld van € 68.007,- bij Nationale Nederlanden voor haar rekening dient te nemen en als haar eigen schuld dient te voldoen, onder de verplichting van de vrouw de man te vrijwaren voor de voldoening van deze schuld;
bepaalt dat ieder van partijen binnen twee maanden na de onderhavige beschikking haar c.q. zijn volledige medewerking dient te verlenen aan het passeren van een akte van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een door partijen in onderling overleg aan te wijzen notaris en in dat kader al datgene te doen en/of te laten dat door deze notaris nodig en/of wenselijk wordt geacht, met uitzondering van de verdeling van de vakantiewoning;
veroordeelt de man om binnen zes maanden na betekening van de onderhavige beschikking mee te werken aan de levering naar Spaans recht aan de vrouw van de vakantiewoning staande en gelegen aan [adres b] te [A] , Spanje;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
In de zaak met zaaknummer 200.142.893/02
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.B.C.M. van der Reep en G.J. Driessen-Poortvliet in tegenwoordigheid van T. Kuijs als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015.