Rb. Dordrecht, 23-04-2003, nr. 46038 HA ZA 02-2613
ECLI:NL:RBDOR:2003:AF7814
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
23-04-2003
- Zaaknummer
46038 HA ZA 02-2613
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2003:AF7814, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 23‑04‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑04‑2003
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK DORDRECHT
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken
in de zaak van
(naam eiser),
wonende te (woonplaats),
eiser,
procureur: mr. C.E. Willemsen,
tegen
(naam gedaagde),
gevestigd te (vestigingsplaats),
gedaagde,
procureur: mr. V.J. Groot.
Partijen worden hieronder aangeduid als (eiser) en (gedaagde).
Het procesverloop
1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 1 oktober 2002,
- conclusie van antwoord,
- tussenvonnis van 4 december 2002,
- proces-verbaal van comparitie van 7 februari 2003,
- de door beide partijen overgelegde producties.
De vaststaande feiten
2. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
3. Tijdens een voetbalwedstrijd op 2 oktober 1995 is (eiser) in botsing geraakt met een andere speler, waardoor hij een beenbreuk opliep. Op de EHBO bij (gedaagde) is (eiser) behandeld door de dienstdoende arts, in telefonisch overleg met de orthopaedisch chirurg (naam chirurg). Verpleegkundigen hebben gips aangebracht. Daarbij werd de voet in lichte spitsstand (45%) gezet. Er werd een afspraak gemaakt voor 4 oktober 1995 met orthopaedisch chirurg (naam chirurg).
4. Op 3 oktober 1995 heeft (eiser) zich opnieuw gewend tot de EHBO-afdeling van (gedaagde).
5. Op 9 oktober 1995 is (eiser) gezien door (naam dokter). Bij brief van 3 oktober 1996 schreef (naam dokter) daarover onder meer:
"In verband met hevige pijnklachten en beginnende tintelingen in zijn linker voet, heeft hij op eigen initiatief tezamen met zijn moeder op 03/10/1995 de eerste hulp van (gedaagde) bezocht. Aldaar werd hij (waarschijnlijk opnieuw) gezien door een EHBO-arts. Bij onderzoek zou er gezegd zijn dat alles in orde was. Mogelijk dat het gips iets uitgebogen is. Tevens werd geadviseerd om de afspraak van 04-10-1995 te laten vervallen en er werd voor hem een nieuwe afspraak op 17-10-1995 op de polikliniek orthopaedie gemaakt. Vanuit het bestuur van Dordrecht 90 werd er een aantal malen telefonisch contact gezocht met (eiser), waarbij er telefonisch aan mij werd gemeld dat hij veel pijnklachten had. Derhalve is hij door mij op 09-10-1995 gezien, waarbij er sprake was van een doorgemaakt compartimentsyndroom met beginnende flexiecontracturen van peroneus profundus en n. tibialis. Het been was locaal niet meer dik, zodat een drukmeting, danwel een fasciotomie op dat moment niet aangewezen was. Hierna werd op verzoek van de vader van patiënt de behandeling door ons voortgezet. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een volledig geconsolideerde onderbeensfractuur in een goede stand. In verband met het ontstaan van de forse flexiecontracturen van de 1e en 2e teen van zijn linker voet, werd hij op mijn verzoek op 20-02-1996 door de afdeling neurologie gezien, waarbij de conclusie luidde verdenking op een peroneus- en tibialisneuropathie na compartimentsyndroom links. In verband met deze storende contracturen werd door mij op 26-04-1996 de flexorpees van de Ie straal gekliefd en een flexor extensor transfer van de IIe straal verrricht. Het verdere beloop is hierna ongestoord geweest. Patiënt kan thans volledig belast lopen, traint mee met het tweede team en de gevoelsstoornissen zijn langzaam aan het verdwijnen."
6. Bij brief van 24 maart 1997 schreef (naam arts):
"De behandelingsmethode in (naam gedaagde) de conservatieve behandeling van een onderbeensfractuur, is een gebruikelijke behandelingsmethode. Deze behandeling werd op 02-10-1995 toegepast. De volgende dag is patiënt … naar de Eerste Hulp van het (naam instelling) gegaan …De hevige pijnklachten en beginnende tintelingen in zijn voet kunnen zo vlak na een trauma het gevolg zijn van een beginnend compartimentsyndroom, hetgeen later ook werd bevestigd. Dit is mijns inziens onvoldoende belicht. De door mij uitgevoerde operatie was noodzakelijk voor een volledig herstel van patiënt.
Wanneer in het (naam instelling) is aan de mogelijkheid van een compartiment-syndroom was gedacht en dit d.m.v. bijvoorbeeld een drukmeting was aangetoond, danwel uitgesloten, was de kans dat de door mij uitgevoerde operatie noodzakelijk was, kleiner geweest.´
6. Bij brief van 4 februari 1999 schreef (naam)t, sociaal geneeskundige, aan de raadsman van (eiser) onder meer:
"De controle na de dag van het ongeval is toch onvoldoende geweest dan wel men trok de verkeerde conclusies uit de gedane bevindingen. Wanneer een patiënt met dergelijke klachten komt is het gebruikelijk het gips enigszins open te buigen (daarom is het gespleten), zodat de doorbloeding van het been weer verbetert. Dat heeft hier niet plaats gevonden en men kan het ziekenhuis voor de gevolgen aansprakelijk stellen."
7. Bij brief van 20 mei 1996 schreef de Onderlinge Waarborgmaatschappij voor Instellingen in de Gezondheidszorg MediRisk B.A. aan de raadsman van (naam eiser) onder meer:
"Als beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het (naam instelling) namen wij kennis van uw brief van 3 mei 1996.
Het ziekenhuis verzocht ons te beoordelen of men aansprakelijk is …"
8. Bij brief van 15 september 2000 schreef de raadsman van (naam eiser) aan Medirisk:
"Hierbij doe ik u een afschrift van de brief van de heer (naam) toekomen. Hieruit blijkt dat uw verzekerde, het (naam instelling), wel degelijk aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die mijn cliënt geleden heeft en nog zal lijden. Ik verzoek u dan ook tot erkenning van aansprakelijkheid over te gaan …"
De vordering
9. (naam eiser) vordert dat het de rechtbank behage, bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I Voor recht te verklaren dat gedaagde aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW;
II Gedaagde te veroordelen om aan eiser, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een som zijnde de vergoeding van de schade, welke onder meer bevat:
- de kosten van herstel, waaronder begrepen de kosten van geneeskundige behandeling en verpleging, de kosten van hulpmiddelen en transportkosten en overige herstelkosten;
- de kosten van blijvende invaliditeit, ondermeer inhoudende de reeds gemaakte en toekomstige kosten voortvloeiende uit of verband houdende met het letsel;
- inkomensschade, zijnde een vergoeding van het verlies aan arbeidsvermogen en een tegemoetkoming naar redelijkheid in de te verwachten extra moeilijkheden die eiser zal ondervinden wanneer hij zal willen deelnemen aan het arbeidsproces;
- overige vermogensschade;
- niet-vermogensschade, waaronder (toekomstige) immateriële schade;
op te maken bij staat en te vereffenen als naar de wet.
III Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Hij stelt daartoe het volgende.
10. Op 2 oktober 1995 is het been van (naam eiser) op onjuiste wijze in het gips is geplaatst. Op 3 oktober 1995 heeft (naam eiser) geklaagd over pijn en tintelingen in voet en tenen, maar (naam gedaage) heeft daarop geen actie genomen. (naam eiser) heeft toen te horen gekregen dat de afspraak voor 4 oktober werd vervangen door een afspraak voor twee weken later. Door een en ander is een spitsvoet ontstaan, zijn vijf hamertenen veroorzaakt, en zijn uitvalverschijnselen met betrekking tot de spieren en zenuwen ontstaan. Voorts was de botvorming niet correct; een scheurtje in het scheenbeen bleef open.
11. (naam eiser) heeft thans nog hamertenen, geen gevoel in zijn voet, en een spitsvoet. Hij heeft tevens psychische schade, doordat hij waarschijnlijk een jaar later profvoetballer zou zijn geworden, en nu niet meer kan voetballen.
12. In brieven aan (naam gedaagde) 3 mei 1996 en aan haar verzekeraar Medirisk van 15 september 2000 heeft de raadsman van (naam eiser) de (naam gedaagde) aansprakelijk gesteld en aanspraak gemaakt op vergoeding van materiële en immateriële schade.
Het verweer
13. De conclusie van (naam gedaagde) strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van (naam eiser) in de kosten van het geding. Zij voert als verweer het volgende aan.
14. De vordering is verjaard, nu na de aansprakelijkstelling van 3 mei 1996 meer dan 5 jaar is verstreken. Stuiting van de verjaring kan niet rechtsgeldig geschieden aan het adres van de verzekeraar.
15. De behandeling van (naam eiser) op 2 oktober 1995 is correct geweest. (naam eiser) is op 3 oktober 1995 opnieuw onderzocht, en daarbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd; over tintelingen is toen niet gesproken. De afspraak voor 4 oktober 1995 met de orthopaedisch chirurg is niet afgezegd, maar (naam eiser) is daar niet verschenen.
16. Voor zover sprake zou zijn van een compartimentsyndroom is dat niet ontstaan door onzorgvuldig handelen van (naam gedaagde). (naam eiser) heeft zulks aan zichzelf te wijten doordat hij op 4 oktober 1995 niet is verschenen en pas op 9 oktober 1995 door (naam arts) is gezien. Een spitsvoet en hamertenen zijn geen gevolg van de wijze waarop de gipsspalk is aangebracht. (naam eiser) lijdt voorts aan pseudarthrose. Deze is een gevolg van de opgelopen fractuur, en niet van de behandeling.
17. (naam gedaagde) bestrijdt dat (naam eiser)nog klachten heeft, nu uit de onder 5. bedoelde brief van (naam arts) blijkt van bijna volledig herstel. Eventuele restklachten zijn een gevolg van het ongeval of van andere gebeurtenissen nadien, niet van de behandeling. (naam eiser) heeft daar bovendien zelf schuld aan.
18. De schade is onvoldoende onderbouwd. Gelet op het tijdsverloop moet (naam eiser) inmiddels inzicht kunnen geven in de omvang en de samenstelling van de schade.
19. (naam gedaagde) verzet zich tegen uitvoerbaar bij voorraad-verklaring, gelet op de onduidelijk-heid van het beloop van de vordering, de verstrekkende gevolgen van de gevorderde verklaring voor recht en het restitutierisico.
De beoordeling van het geschil
20. Uit de onder 7. bedoelde brief begrijpt de rechtbank dat (naam gedaagde) de aansprakelijkstelling door (naam eiser) aan haar verzekeraar heeft doorgestuurd ter verdere behandeling. Weliswaar heeft (naam gedaagde) zulks niet uitdrukkelijk aan (naam eiser) meegedeeld (zoals in HR 10 januari 1992, NJ 1992, 606 en HR 13 december 2002 met zaaknummer C01/307HR, gepubliceerd op Rechtspraak.nl), maar het enkele doorsturen van die brief kan in een geval als dit reeds worden aangemerkt als een gedraging op grond waarvan (naam eiser) redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat (naam gedaagde) haar verzekeraar had gemachtigd om de zaak verder te behandelen. Dat geldt te meer omdat, zoals uit de stellingen van partijen blijkt, (naam gedaagde) zelf jegens (nam eiser) ook niet meer op de zaak is teruggekomen. Bij dit oordeel speelt voorts een rol dat de gang van zaken waarbij verzekeraars schadeclaims afhandelen zonder dat de verzekerde zelf daarbij nog betrokken is, alleszins gebruikelijk is.
21. Het bovenstaande brengt mee dat de verjaring van de vordering op (naam gedaagde) kon worden gestuit door middel van een brief gericht aan de verzekeraar. Uit de onder 8. bedoelde brief blijkt dat (naam eiser) aanspraak maakte op schadevergoeding, zodat de verjaring van de vordering op de Stichting met die brief is gestuit. De vordering is dan ook niet verjaard.
22. Partijen verschillen van mening over de vraag of de door (naam eiser) geleden schade een gevolg is van verwijtbaar handelen van (naam gedaagde), en over de omvang daarvan. De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door een deskundige op deze punten. Zij stelt zich voor aan de deskundige de volgende vragen voor te leggen:
1. Welke klachten heeft (naam eiser) ondervonden volgend op zijn beenbreuk op 2 oktober 1995?
2. In hoeverre zijn deze klachten een gevolg van een onjuiste behandeling op 2 oktober 1995?
3. In hoeverre hadden deze klachten kunnen of moeten worden voorkomen door ingrijpen op 3 oktober 1995?
4. In hoeverre zijn de klachten veroorzaakt of verergerd doordat (naam eiser) tussen 3 en 9 oktober 1995 niet door een terzake deskundige arts is gezien?
5. Welke klachten heeft (naam eiser) thans nog, en in hoeverre zijn deze klachten een gevolg van de in vragen 2., 3. en 4. bedoelde factoren?
23. (naam eiser) heeft gesteld dat de afspraak voor 4 oktober 1995 met de orthopaedisch chirurg door (naam gedaagde) is afgezegd, maar (naam gedaagde) ontkent dat. Indien uit de beantwoording van vraag 4. zou blijken dat dat punt relevant is, zal (naam eiser) de juistheid van zijn stelling moeten bewijzen. Dit komt echter pas na het deskundigenbericht aan de orde.
24. Gelet op het tijdsverloop sinds het ongeval moet de schade in ieder geval deels inmiddels te bepalen zijn. (naam eiser) dient zijn schade bij conclusie na deskundigenbericht nader te specificeren en te onderbouwen.
25. Partijen zullen zich bij akte kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en over de aan deze te stellen vragen. Het verdient de voorkeur indien partijen over de persoon van de deskundige overeenstemming kunnen bereiken.
26. In verband met de in rechtsoverwegingen 20. en 21. vervatte eindbeslissing zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
De beslissing
De rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 21 mei 2003 (onmiddellijk peremptoir) voor akte, eerst aan de zijde van (naam eiser);
Bepaalt dat van dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen;
Houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Croes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2003.