Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering BES
Artikel 111
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2019
- Bronpublicatie:
03-04-2019, Stb. 2019, 142 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 34976)
- Inwerkingtreding
01-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-06-2019, Stb. 2019, 213 (uitgifte: 14-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Algemeen
1.
De rechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bevelen, dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden.
2.
Onder de voorwaarden van de schorsing wordt steeds opgenomen:
- a.
dat de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken, en
- b.
dat de verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
3.
De zekerheidstelling voor de nakoming van de voorwaarden bestaat in de storting van geldswaarden door de verdachte of een derde.
4.
De rechter bepaalt in zijn beslissing het bedrag waarvoor, en de wijze waarop zekerheid zal zijn te stellen.
5.
De verdachte wordt op het eerste verzoek of de eerste vordering gehoord.