Rb. 's-Hertogenbosch (vzr.), 23-07-2004, nr. 104577FARK03-4864
ECLI:NL:RBSHE:2004:AR2117
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch (Voorzieningenrechter)
- Datum
23-07-2004
- Zaaknummer
104577FARK03-4864
- LJN
AR2117
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2004:AR2117, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 23‑07‑2004; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑07‑2004
Inhoudsindicatie
Het aangaan van een relatie na de feitelijke breuk tussen partijen levert geen grievend gedrag op dat tot matiging of nihilstelling van de partneralimentatie kan leiden.
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Zaaknummer : [ xxxx]
Uitspraak : [zzz]
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[ namen verzoeker ],
wonende te [ woonplaats verzoeker ],
procureur mr. L.G.M. van Vugt-van Moorsel,
tegen
[ namen verweerster ],
wonende te [ woonplaats verweerster ],
advocaat mr. G. Martin [ adres advocaat]),
procureur mr. P.C.M. van der Ven,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
– het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 23 december 2003;
– het verweerschrift van de vrouw;
– de brief van 16 maart 2004 (met bijlagen) van mr. Martin;
– het aanvullend verzoekschrift (met bijlagen) van de man;
– de brief van 15 april 2004 (met bijlagen) van mr. Van Vugt-van Moorsel.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 april 2004. De man is verschenen met zijn procureur mr. Van Vugt-van Moorsel en de vrouw is verschenen met haar advocaat mr. Martin. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De man verzoekt wijziging van alimentatie op de gronden en op de wijze zoals in het verzoekschrift en in het aanvullend verzoekschrift is vermeld.
De vrouw verweert zich hiertegen op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift is vermeld.
De beoordeling
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. De echtscheiding is tussen hen uitgesproken bij beschikking van [ medio ] 2000 van de rechtbank te [ QQ ]. De echtscheidingsbeschikking is vervolgens op [ XX] 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man met fl. 500,00 (= € 226,89) per maand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
De alimentatie bedraagt inmiddels, na de wettelijke indexering van 1 januari 2004, € 261,09 per maand.
De man verzoekt primair zijn bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2003 nader te bepalen op nihil, subsidiair de alimentatie telkens per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2004, te verminderen met € 60,00 per maand, alsmede de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw tot aan 1 januari 2004 te bepalen op hetgeen de facto is voldaan.
Aan zijn verzoek heeft de man, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat de behoefte van de vrouw èn zijn draagkracht zijn verminderd.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij stelt dat haar behoefte rechtvaardigt dat de man een bijdrage levert in haar levensonderhoud. Zij betwist dat de draagkracht van de man is afgenomen.
De vrouw is van mening dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.
De man heeft vervolgens een aanvullend verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt om op grond van het bepaalde in artikel 1:399 BW tot matiging van zijn verplichting tot een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op grond van zodanige gedragingen van de vrouw dat verstrekking van levensonderhoud door de man naar redelijkheid niet of niet ten volle van hem kan worden gevergd. De man heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hem na de echtscheiding is gebleken dat de vrouw voorafgaande aan de echtscheiding al jaren een vaste relatie heeft onderhouden met haar huidige partner, en dat sprake is van een intensieve, affectieve relatie met een duurzaam karakter.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep van de man op matiging van zijn onderhoudsverplichting op grond van het bepaalde in artikel 1: 399 BW gaat niet op nu deze wetsbepaling niet ziet op de onderhoudsverplichting van ex-echtgenoten.
Ter zitting is naar voren gekomen dat de man met het gestelde in zijn aanvullend verzoekschrift beoogt een beroep te doen op artikel 1:401 lid 4 BW aangezien hij van oordeel is dat de vaststelling van de onderhoudsbijdrage van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij de rechterlijke uitspraak van [ medio ] 2000 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Zulks omdat de vrouw te dien tijde al een andere relatie had.
Tegen deze wijziging van gronden als zodanig is geen verweer gevoerd. Van de zijde van de vrouw is naar voren gebracht de vrouw pas een relatie heeft gekregen toen de man al weg was en dat de oorzaak van de echtscheiding was gelegen in het feit dat de man een andere relatie had. De vrouw heeft een LAT-relatie, zij vormt geen duurzame huishouding met haar partner en haar houding is niet te kwalificeren als wangedrag.
De man heeft betwist dat hij al een relatie had toen partijen nog samen waren.
Bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering in levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden. Hieronder zijn ook te verstaan niet financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud vorderende echtgenoot. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen.
De rechtbank acht het gedrag van de vrouw, die onbetwist naar voren heeft gebracht dat haar relatie eerst is aangevangen nadat partijen feitelijk al uit elkaar waren, niet zodanig grievend jegens de man dat van de man in redelijkheid niet had kunnen worden gevergd een bijdrage te leveren in de kosten van haar levensonderhoud. Volgens vaste jurisprudentie kan een nieuwe, niet onder artikel 1:160 BW begrepen relatie van de alimentatiegerechtigde zonder bijkomende omstandigheden niet gelden als een grievende factor als hier bedoeld. Immers, voor inwilliging van een beroep op matiging dan wel nihilstelling van alimentatie is - gelet op het beginsel van de ook na het huwelijk nog doorwerkende lotsverbondenheid tussen man en vrouw en het zeer verstrekkende karakter van een dergelijke inwilliging - alleen in zeer uitzonderlijke gevallen plaats.
Tussen partijen is in confesso dat gelet op de wijziging in inkomen aan de zijde van de vrouw sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 401 lid 1 BW, zodat de rechtbank de verplichting van de man tot het leveren van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op die grond hierna opnieuw zal beoordelen.
De draagkracht van de man tot het betalen van de geldende bijdrage staat voldoende vast en kan verder onbesproken blijven.
Voorts staat vast dat het arbeidsinkomen van de vrouw sedert de vaststelling van haar alimentatie is gestegen.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw tijdens het huwelijk fulltime heeft gewerkt, doch heeft nagelaten over haar op grond daarvan verkregen inkomen stukken in te brengen, zodat de behoefte staande het huwelijk niet kan worden vastgesteld. Mede gelet op het verhandelde ter zitting waarbij de man heeft aangegeven dat door de gestegen inkomsten van de vrouw en de verminderde draagkracht van de man de man thans minder overhoudt dan de vrouw zal de rechtbank de financiële situaties van partijen vergelijken om vast te stellen of de alimentatie verlaagd dient te worden om partijen in een nagenoeg gelijkwaardige financiële situatie te brengen.
De financiële situatie van de man
Op grond van de jaaropgave 2003 houdt de rechtbank rekening met een bruto jaarinkomen van € 31.369,00, waarin begrepen de werkgevers- en de werknemersbijdrage premie ZFW. De belaste werkgeversbijdrage bedraagt € 1.948,00.
Bij de bepaling van hetgeen de man tenminste behoeft om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien zoekt de rechtbank aansluiting bij het normbedrag voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand, met de maximale toeslag, doch exclusief de daarin begrepen woonkostencomponent.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende lasten van de man:
- werkgevers- en werknemersdeel premie ZFW € 203,00 per maand en premie aanvullende verzekering € 16,00 per maand;
- huishuur. De man huurt samen met zijn partner een woning. De helft van de huur, zijnde een bedrag van € 200,00 per maand, komt voor rekening van de man;
- premie begrafenisverzekering € 12,00 per maand;
- aflossing schulden (geen twistpunt) € 139,00 per maand.
Met de door de man gestelde advocaatkosten, welke door de vrouw zijn betwist, houdt de rechtbank geen rekening, nu de man ter zitting heeft aangegeven dat de kosten samenhangen met deze wijzigingsprocedure en nu de echtscheiding tussen partijen reeds bijna 4 jaar geleden is uitgesproken.
De financiële situatie van de vrouw
Nu het inkomen van de vrouw iets is gestegen zal de rechtbank niet uitgaan van de jaaropgave 2003 maar van de loonstroken over de maanden januari en februari 2004.
Het inkomen van de vrouw (salaris en ziekengeld) bedraagt € 1.037,97 bruto per maand, nog te vermeerderen met vakantiegeld en met de belaste werkgeversbijdrage premie ZFW en te verminderen met de gebruikelijke inhoudingen zoals deze uit de salarisspecificaties blijken.
De vrouw vormt samen met haar studerende meerderjarige [ kind ] van [ X jaar ] een huishouden. De [ kind ] wordt geacht in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, zodat de rechtbank bij de bepaling van hetgeen de vrouw tenminste behoeft om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien evenals bij de man aansluiting zoekt bij het normbedrag voor een alleenstaande. De bijdrage van € 50,00 die de inwonende [ kind ] levert wordt als zijnde betaling van kostgeld conform het gestelde in het Trema rapport buiten beschouwing gelaten.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende lasten van de vrouw:
- huishuur. De huur bedraagt met ingang van 1 januari 2004 € 397,73 per maand. Tot deze datum ontving de vrouw een huursubsidie van € 129,45 per maand maar deze subsidie wordt verlaagd omdat rekening wordt gehouden met het inkomen van de bij haar inwonende [ kind ]. Hoeveel de huursubsidie precies wordt verlaagd is niet duidelijk geworden. De rechtbank acht het redelijk onverminderd rekening te houden met een woonlast van de vrouw van € 267,85, aangezien het wegvallen dan wel verlagen van huursubsidie onder deze omstandigheden door haar [ kind ] dient te worden gecompenseerd;
- werkgevers- en werknemersdeel premie ZFW € 82,24 per maand en premie Tand Totaal Pakket € 12,45 per maand.
De rechtbank houdt geen rekening met de lasten verbonden aan de Postbankcard Gold nu deze lasten zien op uitgaven voor dagelijks gebruik, welke uitgaven worden geacht te zijn begrepen in het voor de vrouw bestemde normbedrag.
Vergelijking van de financiële situaties van partijen
Nu op grond van een vergelijking van de financiële situaties van partijen geen reden bestaat om de geldende alimentatie te verlagen en derhalve ook het verzoek van de man om de geldende alimentatie gefaseerd te verlagen als ongegrond zal worden afgewezen zal worden beslist als in het dictum te melden.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn worden de proceskosten gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.J. Klik, rechter, en in het openbaar uitgesproken op [zzz], in aanwezigheid van de griffier.