Hof Arnhem, 17-11-2009, nr. 200.026.749
ECLI:NL:GHARN:2009:BK9350
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
17-11-2009
- Zaaknummer
200.026.749
- LJN
BK9350
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BK9350, Uitspraak, Hof Arnhem, 17‑11‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2010-0247
VAAN-AR-Updates.nl 2010-0247
Uitspraak 17‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht; doorbreking van het appelverbod, art. 7:685 BW?
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.026.749
(zaaknummer rechtbank 5747718 \ HA VERZ 08-1315 \ 282fh)
beschikking van de vijfde civiele kamer van 17 november 2009
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. R.K.A. Kop,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Digit Touch Systems B.V.,
gevestigd te Druten,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. H.P. Kamerbeek.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
3 december 2008 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als verzoeker enerzijds en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Digit) als verweerster anderzijds heeft gegeven. Van die beschikking is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 december 2008, heeft hij twaalf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Hij heeft verzocht dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking:
1. de bestreden beschikking voor wat betreft de vergoedingen zal vernietigen, doch met bekrachtiging van de uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 19 december 2008;
2. Digit alsnog in deze procedure zal veroordelen aan de werknemer de bij verzoekschrift gevorderde vergoeding ter grootte van (10 x € 7.438,42 bruto x 2) € 148.768,40 bruto (C = 2), te vermeerderen met een schadevergoeding (materieel en immaterieel) wegens aantasting in de goede naam en eer van € 10.000,00 netto en wegens het achterwege laten van de bonusregeling,
althans in ieder geval een vergoeding aan [appellant] zal toekennen die recht doet aan de geschetste situatie, wat [appellant] betreft zijnde een totaal vergoeding van 10 x € 8.902,99 x 2 = € 178.059,80;
3. Digit zal veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede met veroordeling van Digit in de advocaatkosten ad € 5.000,00 te vermeerderen met btw en kantoorkosten.
2.2 Bij verweerschrift heeft Digit verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof:
A. [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beroepschrift, dan wel het verzoek om vernietiging van de bestreden beschikking zal afwijzen c.q. ongegrond zal verklaren.
B. [appellant] zal veroordelen in de kosten in beide instanties, inclusief het salaris van de advocaat.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. Bij die gelegenheid hebben partijen de zaak mondeling doen toelichten, [appellant] door mr. P. Weijmans, advocaat te Nijmegen, en Digit door mr. H.P. Kamerbeek, advocaat te Tilburg. Partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. Kamerbeek heeft voorafgaand aan de zitting bij brieven van 26 en 27 augustus 2009 aan [appellant] en het hof respectievelijk de producties 14, 15 en 16, 17 gezonden.
Desgevraagd heeft mr.Weijmans voornoemd ter zitting meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van die producties.
2.4 Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 In de bestreden beschikking is, voor zover hier relevant, de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 19 december 2008 zonder toekenning van een vergoeding aan [appellant] ten laste van Digit.
3.2 In artikel 7:685 lid 11 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat hoger beroep en cassatie zijn uitgesloten tegen een op grond van dit artikel gegeven beschikking. Omdat [appellant] in hoger beroep onder meer stelt dat sprake is van verzuim van essentiële vormen bij de totstandkoming van de beschikking, is [appellant] ondanks genoemd appelverbod ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
3.3 Vervolgens dient te worden beoordeeld of de klachten gegrond zijn. [appellant] heeft zich allereerst (met de grieven 1, 2 en 3) op het standpunt gesteld dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door ten onrechte de stukken van [appellant] waarmee hij zijn standpunt nader wilde onderbouwen te weigeren. Volgens [appellant] heeft Digit pas kort voor de zitting in eerste aanleg van maandag 17 november, namelijk op dinsdag 11 november 2008, haar verweerschrift ingediend. Dit was een dag na het verstrijken van de termijn voor indiening van het verweerschrift. Op woensdag 12 november 2008 heeft [appellant] dit verweerschrift ontvangen. Uit dit verweerschrift bleek volgens [appellant] voor het eerst dat Digit inhoudelijk verweer voerde tegen een aantal van zijn stellingen (waaronder het ten onrechte niet uitkeren van de bedongen bonussen) en daarnaast voor het eerst zelf bepaalde standpunten naar voren bracht (zoals ten aanzien van een “dubbele agenda” van [appellant]). [appellant] wilde vervolgens naar aanleiding van dit verweerschrift zijn standpunten nader onderbouwen door onder meer het in het geding brengen van jaarstukken en andere producties. Hiervoor had hij, gelet op de late indiening van het verweerschrift, slechts beperkte tijd. De door hem vervolgens op vrijdag 14 november 2008 aan de kantonrechter toegezonden stukken werden echter door de kantonrechter geweigerd. De door Digit op dezelfde datum toegezonden stukken zijn volgens [appellant] door de kantonrechter wel in de beoordeling meegenomen. Door de weigering van de stukken van [appellant] zijn niet alle betrokken belangen meegewogen en is de beschikking op meerdere punten onduidelijk, dan wel aantoonbaar onjuist.
3.4 Het hof kan de stelling van [appellant] dat de door Digit op 14 november 2008 toegezonden stukken wel in de beoordeling van het ontbindingsverzoek zijn meegenomen, terwijl de door [appellant] die datum ingediende stukken zijn geweigerd, niet volgen. Uit een aanvulling op het oorspronkelijke proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de gemachtigden van Digit en [appellant] in de late namiddag van 14 november 2008 stukken aan de griffie hebben doen toekomen. Deze stukken zijn, vanwege strijd met de goede procesorde, geweigerd en aan de gemachtigden geretourneerd. Bovendien staat op de met de stukken verzonden aanbiedingsbrief van Digit aan de kantonrechter van 14 november 2008 met de hand geschreven: “Niet geaccepteerd”. Voor zover in de bestreden beschikking bepaalde passages uit de stukken letterlijk zijn opgenomen, zoals ook door [appellant] ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, zijn deze kennelijk overgenomen uit de pleitnota van mr. Kamerbeek voor de zitting van 17 november 2008. Onvoldoende is gebleken dat deze passages zijn overgenomen uit de geweigerde stukken.
3.5 Het hof stelt voorts voorop dat op grond van artikel 262 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) in eerste aanleg iedere belanghebbende tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling, een verweerschrift kan indienen. Het door Digit circa drie werkdagen voor de zitting in eerste aanleg ingediende verweerschrift, kan derhalve niet als te laat ingediend worden beschouwd. Dat de door de kantonrechter in eerste instantie gegeven termijn voor het indienen van een verweerschrift was verstreken, is daarbij niet relevant.
3.6 Het hof overweegt verder dat het op de weg van [appellant] had gelegen om zijn standpunten voldoende met stukken te onderbouwen. Hij had zich daarom reeds bij het indienen van het verzoekschrift kunnen realiseren welke van zijn standpunten mogelijk nader met stukken dienden te worden onderbouwd, daarbij anticiperend op een eventueel verweer van Digit. Niets stond [appellant] er aan in de weg om onder meer de (jaar)stukken reeds eerder in het geding te brengen. Daarnaast had [appellant] de mogelijkheid om nog op de zitting in eerste aanleg zijn stellingen nader te onderbouwen, waarbij hij bijvoorbeeld door middel van verwijzingen naar passages uit (onder meer) de jaarstukken in zijn pleitnotitie, dan wel het letterlijk opnemen van passages hieruit, de geweigerde stukken toch onder de aandacht van de kantonrechter had kunnen brengen. Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat de kantonrechter, door het niet accepteren van de op vrijdag 14 november 2008 toegezonden stukken, het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. [appellant] is voldoende in de gelegenheid geweest zijn standpunten nader te onderbouwen.
3.7 Dat door een oneerlijke proceshouding van Digit bepaalde feiten niet aan het licht zijn gekomen die tot een gunstiger uitspraak voor [appellant] hadden kunnen leiden, zoals door [appellant] nog is aangevoerd, is onvoldoende gebleken, nog daargelaten dat zo’n houding van één der procespartijen niet zou kunnen leiden tot schending van het beginsel van hoor en wederhoor door de kantonrechter. Ook het argument van [appellant] dat hij door Digit is overvallen met het argument dat bij hem sprake zou zijn van een “dubbele agenda” en hij zich (mede door de handelwijze van de kantonrechter) niet deugdelijk heeft kunnen voorbereiden op een verweer tegen deze stelling, gaat niet op. Digit heeft het voornoemde standpunt reeds in het verweerschrift ingenomen (vanaf punt 11) en [appellant] heeft erkend dat hij op de zitting in eerste aanleg in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. Bovendien heeft de kantonrechter de standpunten van partijen omtrent dit punt weliswaar opgenomen in overweging 3.5.3.1, maar daaraan geen conclusies verbonden.
3.8 Voor zover [appellant] in zijn beroepschrift bij de grieven 1 tot en met 3 nog heeft aangevoerd dat niet alle door hem aangevoerde ontbindingsgronden door de kantonrechter zijn behandeld en dat de beschikking op meerdere punten onduidelijk is dan wel aantoonbaar onjuist (zoals overwegingen 3.5.2 en 3.5.4), is het hof van oordeel dat dit motiveringsklachten betreft, die niet kunnen leiden tot een doorbreking van het appelverbod.
3.9 Of de kantonrechter ten onrechte niet heeft afgewogen of de ingediende stukken naar aard en omvang voor de wederpartij geen beletsel vormen om ter zitting van de inhoud daarvan kennis te nemen en daarop te reageren (zoals volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad; zie HR 27 juni 1997, NJ 1998, 328), kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven, nu uit het voorgaande reeds volgt dat in ieder geval geen sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, aangezien [appellant] voldoende in de gelegenheid is geweest (hetzij reeds bij het verzoekschrift, hetzij op de zitting) om zijn standpunten toe te lichten.
3.10 Gelet op het voorgaande falen de grieven 1 tot en met 3.
3.11 Met de grieven 4 en 6 heeft [appellant] zich nogmaals op het standpunt gesteld dat de kantonrechter ten onrechte niet alle gronden van het ontbindingsverzoek heeft meegenomen in de beschikking. Het betreft hier de gronden ziekte en goed werkgeverschap. Volgens [appellant] is, door het niet beoordelen van deze gronden, door de kantonrechter gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
3.12 Naar het oordeel van het hof komt het voorgaande bezwaar van [appellant] neer op een motiveringsklacht, hetgeen niet kan leiden tot een doorbreking van het appelverbod. De grieven 4 en 6 falen dan ook.
3.13 Hetzelfde geldt voor grief 5. [appellant] handhaaft in deze grief zijn stellingen met de betrekking tot de vermeende seksuele intimidatie. Ook hier gaat het om een motiveringsklacht die niet kan leiden tot een doorbreking van het appelverbod.
3.14 Met grief 7 stelt [appellant] zich allereerst op het standpunt dat de kantonrechter de inhoud van de brief van 7 november 2008 niet heeft meegewogen in de beschikking, maar vervolgens dat de kantonrechter de stukken wel heeft meegewogen in de procedure, maar zich er niet over heeft uitgelaten. Dit betoog komt het hof innerlijk tegenstrijdig voor. Het hof is in ieder geval van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de stukken bij de brief van 7 november 2008 door de kantonrechter (in het geheel) niet zijn meegewogen. Overigens komt ook deze klacht van [appellant] neer op een motiveringsklacht, die niet kan leiden tot doorbreking van het appelverbod. In ieder geval is onvoldoende toegelicht dat hier sprake zou zijn van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, dan wel van enig ander fundamenteel rechtsbeginsel.
3.15 Met grief 9 verwijst [appellant] naar een volgens hem vergelijkbare uitspraak, maar de grief bevat verder geen zelfstandige grond voor doorbreking van het appelverbod. Ook grief 10 bevat geen zelfstandige grond voor doorbreking van het appelverbod. Deze grieven behoeven dan ook geen bespreking.
3.16 Het hof is al met al van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor noch enig ander fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot ontbinding komt het hof daarom niet toe. Het hof komt dus niet toe aan de (inhoudelijke) behandeling van de grieven 8, 11 en 12 (betreffende toekenning van een vergoeding en de daarbij te gebruiken kantonrechtersformule, alsmede de gevorderde immateriële schadevergoeding en advocaatkosten).
3.17 Het hoger beroep dient te worden verworpen en [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld.
3.18 Door [appellant] zijn geen feiten en/of omstandigheden te bewijzen aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellant];
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Digit tot aan deze uitspraak begroot op € 262,- aan griffierecht en € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking, voor zover deze de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.P. Fokker, I.A. Katz-Soeterboek en W. Duitemeijer, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2009.