Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures
Artikel 6 Bevoegdheid inzake vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en er nauw verband mee houden
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2015
- Bronpublicatie:
20-05-2015, PbEU 2015, L 141 (uitgifte: 05-06-2015, regelingnummer: 2015/848)
- Inwerkingtreding
25-06-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-05-2015, PbEU 2015, L 141 (uitgifte: 05-06-2015, regelingnummer: 2015/848)
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Europees insolventierecht
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
1.
De rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure is geopend overeenkomstig artikel 3, is bevoegd voor alle vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien en er nauw verband mee houden, zoals vorderingen tot nietigverklaring.
2.
Indien een vordering als bedoeld in lid 1 samenhangt met een vordering in een burgerlijke of handelszaak tegen dezelfde verweerder, kan de insolventiefunctionaris beide vorderingen instellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, of, indien de vordering wordt ingesteld tegen verschillende verweerders, bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een van hen zijn woonplaats heeft, voor zover die rechter bevoegd is op grond van Verordening (EU) nr. 1215/2012.
De eerste alinea geldt ook voor de schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt, voor zover hij volgens het nationale recht vorderingen kan instellen ten behoeve van de insolvente boedel.
3.
Samenhangend in de zin van lid 2 zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.