Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Rijksrecherche, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek Forsythia, onderzoeksnummer 20130013, proces-verbaalnummer 20130013, gesloten op 15 mei 2013, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 24-10-2014, nr. 05/780068-13
ECLI:NL:RBGEL:2014:6736
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
24-10-2014
- Zaaknummer
05/780068-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:6736, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 24‑10‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:441, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑10‑2014
Inhoudsindicatie
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, veroordeelt een 56-jarige politieman wegens poging doodslag tot een voorwaardelijke werkstraf van 80 uren met een proeftijd van één jaar. Daarnaast moet hij € 2.567,75 schadevergoeding betalen aan het slachtoffer.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/780068-13
Datum zitting : 10 oktober 2014
Datum uitspraak : 24 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres 2]
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 03 februari 2013 tot en met 04 februari 2013 in de gemeente Duiven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, meermalen, althans éénmaal, op de zich in een wegrijdende auto bevindende [slachtoffer] heeft geschoten, althans in en/of in de
richting van, de achterzijde van die wegrijdende auto (in en/of op de kofferbak) heeft geschoten, alwaar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 03 februari 2013 tot en met 4 februari 2013 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen, meermalen, althans éénmaal, op de zich in een wegrijdende auto bevindende [slachtoffer] heeft geschoten, althans in en/of in de richting
van, de achterzijde van die wegrijdende auto (in en/of op de kofferbak) heeft geschoten, alwaar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 oktober 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partij heeft, [slachtoffer], zich schriftelijk in het geding gevoegd. Namens de benadeelde partij is de gemachtigde raadsvrouw, mr. M. Shaaban, verschenen.
De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs1.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 3 op 4 februari 2013 in de gemeente Duiven heeft verdachte op een wegrijdende auto geschoten, ter hoogte van de kofferbak. [slachtoffer] was een van de inzittenden van de wegrijdende auto en hij is geraakt door een kogel afkomstig uit het vuurwapen van verdachte.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij bewust op de auto heeft geschoten, om de auto te stoppen. Verdachte heeft op korte afstand meermalen op de achterzijde van het wegrijdende voertuig geschoten, waarvan verdachte wist dat er minimaal drie inzittenden in zaten. Verdachte is een geoefende schutter. Kijkend naar de baan van het schot en de hoogte van de uiteindelijke verwonding op de rug van [slachtoffer] was de kans reëel dat deze kogel [slachtoffer] dodelijk had kunnen treffen. De officier van justitie is van mening dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om de inzittenden van het voertuig te doden. Verdachte heeft echter door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de inzittenden van het voertuig dodelijk zou treffen. Middels de variant van het voorwaardelijk opzet, kan naar de mening van de officier van justitie poging doodslag worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het doel van het schieten was volgens de verklaring van verdachte het stoppen van het voertuig. Daar komt bij dat, gelet op de wijze waarop door verdachte op het voertuig is geschoten, geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat de dood van een van de inzittenden van de auto zou intreden. Het feit dat de bijrijder uiteindelijk werd geraakt wil niet zeggen dat dus ook sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op dit gevolg. Daarnaast heeft verdachte een dergelijk gevolg zeker niet bewust aanvaard. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De achtervolging
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten vast.
In de nacht van 3 op 4 februari 2013 reed verdachte samen met verbalisant [verbalisant] in een opvallende politie surveillance auto op de N813 in de richting van Zevenaar. Verdachte controleerde van een tegemoet komend voertuig, merk Toyota, type Aygo (hierna: het voertuig), het kenteken. De tenaamgestelde van het kenteken was iemand uit Vlaardingen en had geen antecedenten. De verbalisanten vonden het vreemd dat een voertuig uit Vlaardingen om 00:45 uur richting Didam reed. Dit was voor de verbalisanten de reden om de dienstwagen te keren en om het voertuig te controleren.3.
Op het terrein van het benzinestation Shell reed hij op de auto toe en probeerde hem zo tot staan te brengen. Verbalisant [verbalisant] trachtte de bestuurder duidelijk te maken dat het voertuig moest stoppen. De bestuurder stuurde om de dienstwagen heen. De verbalisanten besloten om achter het voertuig aan te rijden. Op het moment dat ze kort achter het voertuig zaten, hebben ze de stoptransparant aangezet. De bestuurder van het voertuig reageerde hier niet op en is doorgereden. Knipperen met groot licht en de optische signalen hebben er eveneens niet toe geleid dat de bestuurder van het voertuig is gestopt. Op een gegeven moment stuurde de bestuurder van het voertuig in de richting van de aangrenzende groenstrook en leek te stoppen. Verdachte stapte uit en zag dat het voertuig vol gas weg reed. De verbalisanten zijn weggereden en hebben de optische geluidsignalen aangezet. Via de portofoon heeft verdachte aan de meldkamer doorgegeven dat zij in een achtervolging zaten. Het kenteken van het voertuig is aan de meldkamer doorgegeven.4.
Op de weg richting Doesburg zagen de verbalisanten dat het voertuig door rood reed, de rotonde linksom nam en 140 kilometer per uur reed. Tijdens een ‘rondje Giesbeek’ werden snelheden van 100 kilometer per uur bereikt.5.
Vervolgens reed het voertuig richting Oberhausen. Via de meldkamer kreeg verdachte te horen dat er andere eenheden onderweg waren in hun richting en dat er een blokkade zou komen. Kort hierna zag verdachte in de verte blauwe lampen van de collega’s. Er stonden drie dienstauto’s, waaronder een burgerauto met blauwe lampen, schuin naast elkaar op de weg. Verdachte zag dat het voertuig de blokkade aan de rechterzijde passeerde. Het voertuig reed door de berm en passeerde de burgerauto. De burgerauto reed toe en raakte het voertuig. De bestuurder van het voertuig reed door in de richting van de snelweg A12.6.
Uiteindelijk reed het voertuig het terrein van de AVR op en op het terrein tikte [verbalisant] het voertuig aan met zijn dienstvoertuig. Het voertuig tolde en de dienstwagen stond haaks op het voertuig. [verbalisant] zette de dienstwagen tegen de deur aan de bestuurderskant van het voertuig.7.
Getuige [getuige 1], inzittende van politiewagen 11.07, heeft verklaard dat zij ook het AVR-terrein zijn opgereden. Hij zag dat na het aantikken het voertuig in een slip naar links raakte en ongeveer 180 graden draaide en met de voorzijde in hun richting kwam te staan. Zijn collega die de dienstauto bestuurde plaatste hun auto voor het voertuig. Hij is toen de auto stil stond meteen uitgestapt en tussen het voertuig en hun dienstauto naar het rechter voorportier van het voertuig gelopen.8.
Getuige [getuige 2], collega van [getuige 1] en bestuurder van de politieauto 11.07, heeft verklaard dat de persoon aan de andere kant van het voertuig zijn collega [getuige 1] moest zijn. Het voertuig was immers dicht en de inzittenden zaten er nog in.9.
Verdachte is uitgestapt, pakte zijn vuurwapen in zijn hand en liep via de achterkant van het voertuig naar de bijrijderszijde. Toen hij ter hoogte van de achterzijde stond zag hij een silhouet van een persoon bij de bijrijderszijde van het voertuig staan. Verdachte heeft deze persoon aangeroepen en gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen. Hij had toen zijn vuurwapen in zijn houding gericht. De persoon die werd aangeroepen reageerde hier niet op en verdachte heeft toen een waarschuwingsschot in de lucht gelost. De man draaide zich om en zei dat hij een collega was. Verdachte was perplex en bood zijn excuses aan.10.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn collega met het pistool in zijn twee handen had zien lopen toen hij onderweg was naar het bijrijdersportier. Hij hoorde geschreeuw en had niet in de gaten dat het voor hem bestemd was. Hij zag dat zijn collega zijn pistool op hem had gericht. Hij zei toen “ik ben politie, collega”. Hij keek hem aan en vervolgens werd hem gezegd zijn handen te laten zien en op de grond te gaan liggen. Hij zag dat zijn collega daarna het vuurwapen in de lucht richtte en een schot loste. Hij zag een vlam en hoorde dat. Het was hem duidelijk dat het voor hem bedoeld was dus ging hij liggen op de grond.11.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij het voertuig hoorde en het voertuig zag bewegen en een schot hoorde. Er was voor ons politie zijnde geen reden om te schieten wat hem betrof. Hij wist niet wat de reden van de achtervolging was. Hij hoorde toen een tweede schot. Hij wist dat er geschoten was en had de stellige overtuiging dat de persoon was neergegaan door het voertuig of het schot. Hij zag dat de persoon in zijn ooghoek van staand naar beneden ging. Er was voor hem echt een verband tussen het neergaan van het silhouet en het voertuig en daarom dacht hij dat het voertuig moest worden gestopt. Hij heeft toen geschoten.12.
Kort nadat verdachte zijn excuses had aangeboden zag hij dat het voertuig vooruit wegreed. Verdachte hoorde toen twee schoten, draaide zich om en schoot meermalen op de achterzijde van het voertuig op de kofferbak en toen hij bedacht dat het geen zin had om op het voertuig te schieten schoot hij nog een keer op de linker achterband van het voertuig. Verdachte en [verbalisant] zijn hierna achter het voertuig aangereden en even later zagen ze dat het voertuig tegen de muur van een gebouw stil stond.13.
Het schietincident
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat in het voertuig drie inzittenden zaten. Verdachte stond achter het voertuig.14.
Verdachte heeft bij de Rijksrecherche verklaard dat hij, toen hij zich op het terrein bevond en zag dat het voertuig vooruit wegreed, dacht ‘stopt die nou nog niet?’ Op dat moment hoorde verdachte twee schoten. Verdachte draaide zich instinctief om, met zijn vuurwapen in zijn handen. Verdachte heeft toen meermaals geschoten op de achterzijde van het voertuig op de kofferbak en toen hij bedacht dat het geen zin had om op de auto te schieten nog een keer op de linker achterband van de auto.15.
Getuige [getuige 3], inzittende van het voertuig, heeft verklaard dat de afstand tussen het voertuig en de politieagent nog geen vijf meter was en dat de agent ook nog lopend achter hun voertuig aan rende en schoot.16.
Aangever [slachtoffer] verklaarde dat de agent op ongeveer 10 meter stond, misschien wel minder toen hij begon te schieten.17.
Voorts heeft verdachte bij de Rijksrecherche verklaard dat hij heeft geschoten met het doel om het voertuig te stoppen: “Het was geen aanhoudingsvuur, dat kan niet op een voertuig, maar ik wilde het voertuig stoppen.” Achteraf was verdachte zich er van bewust dat hij niet op basis van een concreet strafbaar feit heeft geschoten. Verdachte heeft niet uit noodweer geschoten en hij zag op het moment dat hij schoot niet dat er een bedreiging was. Verdachte werd getriggerd door de twee schoten die hij hoorde. Hij wist niet wie er geschoten had. Hij wilde het voertuig laten stoppen. Het gevaar van de bestuurder zat in het roekeloze rijgedrag.18.Aanvullend heeft verdachte bij de Rijksrecherche verklaard dat hij schoten hoorde. Hij wist niet wat er gebeurde. Hij niet wist wie er had geschoten. Hij heeft toen min of meer instinctief geschoten en is gaan schieten omdat er werd geschoten. “In die zin is het me gewoon overkomen”, zo heeft verdachte verklaard.19.
De getuige [verbalisant], collega en bestuurder van de politieauto waarin verdachte meereed, heeft bij de Rijksrecherche verklaard dat er gedurende het incident voor zijn gevoel niet op enig moment aanleiding was om te schieten.20.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek aan de Toyota, type Aygo, blijkt dat in totaal zes schotbeschadigingen zichtbaar waren, waarvan drie beschadigingen door schoten afgevuurd door verdachte:
- -
nr.1, laag in de achterbumper onder de “Z” in de kentekenplaat;
- -
nr.3, in de overgang tussen de rechter rand van het rechter achterlicht en het
rechter achterscherm;
- nr.4, in het rechter achterscherm net boven de wielkast van het rechter achterwiel.21.
Het projectiel (AAFU9313NL), dat schotbeschadiging nr. l veroorzaakte, is dwars door de achterbumper en de daarachter gelegen binnenbeplating gegaan. Het projectiel kwam in de ruimte van het reservewiel terecht en doorboorde hier de band van het reservewiel. De door het projectiel veroorzaakte gaten in de bumper, binnenbeplating en reservewiel lagen ongeveer op een lijn.22.
Het projectiel, dat schotbeschadiging nr. 3 veroorzaakte, is dwars door het rechter achterlicht en rechter achterscherm gegaan. Het projectiel is in de ruimte tussen het rechter achterscherm en de binnenbekleding terecht gekomen. Het projectiel heeft vervolgens de plastic beplating aan de binnenzijde van het voertuig doorboord en hierna de passagiersstoel gepenetreerd. Het projectiel heeft de passagiersstoel volledig doorboord. De door liet projectiel veroorzaakte gaten in het rechter achterscherm, de plastic beplating en de passagiersstoel lagen ongeveer op één lijn. Er is geen projectiel aangetroffen.23.
Het projectiel (AAFU9309NL), dat schotbeschadiging nr. 4 veroorzaakte, is dwars door het rechter achterscherm gegaan. Het projectiel is in de ruimte tussen het rechter achterscherm en de binnenbekleding terecht gekomen. Het projectiel heeft in het plaatstaal van het rechter achterscherm een langwerpige “baan” getrokken van ongeveer 6 cm lang en heeft het aanwezige staal deels opgekruld.24.
Het vuurwapen van verdachte is veiliggesteld en voorzien van SIN:AAFO9208NL.25.De kleding van [slachtoffer] is onderzocht en in de voering van de jas werd een projectiel, 9 mm (AAFG5533NL) aangetroffen.26.De projectielen AAFG5533NL, AAFU9309NL en AAFU9313NL zijn afkomstig uit het vuurwapen AAFO9208NL, zijnde het vuurwapen van verdachte.27.
Aan de hand van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de projectielen die de schotbeschadigingen met de nummers 1, 3 en 4 hebben veroorzaakt, afkomstig zijn uit het vuurwapen van verdachte. Uit die bewijsmiddelen blijkt voorts dat het projectiel met nummer AAFG5533NL schotbeschadiging nummer 3 heeft veroorzaakt. Dit projectiel is ter hoogte van het rechter achterlicht het voertuig ingegaan en heeft uiteindelijk de passagiersstoel gepenetreerd. Door dit projectiel is [slachtoffer] ter hoogte van zijn rug geraakt.
Doelopzet
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte de bedoeling heeft gehad om de inzittende(n) van het voertuig te doden. Om die reden kan doelopzet dan ook niet worden bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’. Voorwaardelijk opzet op de dood kan worden bewezen als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het schieten op het voertuig de inzittenden zouden worden geraakt en zouden komen te overlijden. De vraag of sprake is geweest van een ‘aanmerkelijke kans’, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Niet alleen is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijk kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het– behoudens contra-indicatie – niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte, zoals dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen onder schietincident volgt, te weten het van betrekkelijk geringe afstand instinctief schieten, op de achterzijde van de auto op de kofferbak, op een van verdachte wegrijdende auto waarin zich drie inzittenden bevinden, voor ieder van de drie inzittenden een kans op de dood in het leven roept die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Als geoefend schutter en ervaren politieagent kan het niet anders zijn dan dat verdachte zich van die kans voor de inzittenden van de auto waarop hij schoot bewust was. Met het afvuren van de kogels, waarbij verdachte zich naar eigen zeggen heeft laten leiden door slechts één doel, te weten het stoppen van de auto, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van ieder van de drie inzittenden, en in casu van [slachtoffer], van die auto aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de kans, dat de inzittende(n) van het voertuig, door zijn schieten zou(den) kunnen komen te overlijden bewust heeft aanvaard.
Conclusie De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 03 februari 2013 tot en met 04 februari 2013 in de gemeente Duiven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, meermalen, in de richting van de achterzijde van die wegrijdende auto ( op de kofferbak) heeft geschoten, alwaar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Poging tot doodslag
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de officier van justitie
Handelen volgens wettelijk voorschrift
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte niet heeft gehandeld in overeenstemming met de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie). Verdachte heeft niet voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 7 van de Ambtsinstructie. Op het moment dat door verdachte werd geschoten bestond geen verdenking van een misdrijf waarop vier jaren of meer is gesteld en dat tevens een ernstige aantasting vormt op de lichamelijke integriteit of persoonlijke levenssfeer. Ook uit de verklaringen van de andere politieambtenaren kan niet worden opgemaakt dat zij het een situatie vonden waarin (reeds) een vuurwapen ter hand moest worden genomen, noch dat daarover overleg is geweest. Bovendien bestond er geen indicatie dat de inzittenden van het voertuig vuurwapengevaarlijk zouden zijn. Ten slotte kan niet worden gesteld dat sprake was van een levensgevaarlijke situatie voor verdachte of diens collega’s. Kortom, er is geen sprake van een situatie waarin aanhoudingsvuur gerechtvaardigd was.
Putatief noodweer(exces)
De officier van justitie stelt zich vervolgens op het standpunt dat het beroep op putatief noodweer(exces) tijdens het onderzoek ter terechtzitting voor het eerst aan de orde is gekomen. Er hebben zich verschillende scenario’s in het hoofd van verdachte afgespeeld. Er heeft zich echter geen situatie voorgedaan waarin het gerechtvaardigd was om te schieten. Nergens blijkt uit dat er mogelijk gevaar bestond. Verdachte heeft namelijk tegenover de Rijksrecherche verklaard dat hij schoot omdat de auto gestopt moest worden. Dat er sprake zou zijn van putatief noodweer volgt niet hetgeen verdachte en de getuigen hierover hebben verklaard.
Naar mening van de officier van justitie kan verdachte zich niet beroepen op een strafuitsluitingsgrond.
Het standpunt van de verdediging
Handelen volgens wettelijk voorschrift
De verdediging is van mening dat gelet op alle feiten en omstandigheden van deze zaak valt te billijken dat verdachte zijn wapen ter hand heeft genomen, een waarschuwingsschot heeft gelost en vervolgens na het horen van de andere schoten nogmaals richting het voertuig heeft geschoten, dit ter aanhouding van de vermeende schutters. Daarbij benadrukt de verdediging met name het gevaar voor verdachte en diens collega’s, dat kon worden afgeleid uit het gevaarlijke rijgedrag van de bestuurder van het voertuig. Verdachte heeft gehandeld conform de geweldbepalingen in de Politiewet 2012 alsmede de artikelen 7, 10 en 10a van de Ambtsinstructie. Ook is er geen sprake van onevenredigheid tussen de aangewende middelen en het beoogde doel. Naar de mening van de verdediging leidt dit tot toepassing van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht en dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Putatief noodweer(exces)
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er sprake is van putatief noodweer(exces). Verdachte meende en mocht ook menen dat er sprake was van een dermate levensbedreigende situatie dat vuurwapengebruik dringend noodzakelijk was. Een minder ingrijpend middel was niet mogelijk. Verdachte heeft zichzelf en zijn collega’s verdedigd tegen een veronderstelde wederrechtelijke aanranding. Hij was in de gerechtvaardigde veronderstelling dat er vanuit het voertuig geschoten was. Voor zover verdachte te ver zou zijn gegaan is dat in ieder geval gebaseerd geweest op de heftigheid van de aanranding die daar aan vooraf is gegaan. Dit dient eveneens tot ontslag van alle rechtsvervolging te leiden.
Beoordeling door de rechtbank
Handelen volgens wettelijk voorschrift
Artikel 10 van de Ambtsinstructie bepaalt dat een vuurwapen ter hand mag worden genomen in verband met de veiligheid van de ambtenaar of die van anderen, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat, waarin hij bevoegd is een vuurwapen te gebruiken.
Artikel 7 van de Ambtsinstructie bepaalt onder welke voorwaarden gebruik mag worden gemaakt van vuurwapengeweld door politieambtenaren. De bevoegdheid daartoe bestaat volgens het eerste lid van deze bepaling in geval van aanhouding van een persoon die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, en dat door zijn gevolg dreigend voor de samenleving is of kan zijn.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast ten tijde van de achtervolging geen concrete verdenking van een strafbaar feit bestond, anders dan het voornoemde rijgedrag van de bestuurder van het voertuig. Op het terrein van de AVR is direct na het aantikken en stoppen van het voertuig niets gedaan door de inzittenden. Ook het daaropvolgende wegrijden van het voertuig heeft geen gevaar opgeleverd. Kennelijk heeft verdachte niet gezien dat er ondersteuning was van zijn collega’s en dat het silhouet, een persoon die met zijn rug naar hem gekeerd naast het voertuig stond, zijn collega betrof. Verdachte heeft ook verklaard dat hij geen confrontatie met iemand naast de auto had verwacht en toen even de weg kwijt was. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte onvoldoende op zijn omgeving heeft gelet en het overzicht kwijt was. Dit volgt ook uit het feit dat verdachte zich instinctief heeft omgedraaid toen hij schoten hoorde en om die reden is gaan schieten om de auto te stoppen.
Van een politieambtenaar, die is aangesteld om zijn taak uit te voeren met in zijn uitrusting een geladen dienstpistool, mag worden gevergd dat hij meer dan de gemiddelde burger, ook in precaire situaties waarin hij moet optreden, zijn zelfbeheersing en het overzicht behoudt en in staat is om adequate beslissingen te nemen en niet instinctief zal overgaan tot het gebruik van zijn dienstpistool.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben zich daadwerkelijk geen feiten of omstandigheden voorgedaan waaruit verdachte zou hebben kunnen en mogen afleiden dat hij zijn vuurwapen ter hand mocht nemen of mocht gebruiken. Het enkele feit dat de bestuurder koste wat kost aan de politie wilde ontkomen en het daarbij in casu vertoonde rijgedrag zijn onvoldoende voor de aanname dat sprake zou kunnen zijn van een geval waarin verdachte zijn vuurwapen ter hand mocht nemen of gebruiken. Niet is vast komen te staan dat zich een dusdanige gevaarlijke situatie heeft voorgedaan, dat verdachte hiertoe gerechtigd was. Dit blijkt temeer uit hetgeen verdachte tegenover de Rijksrecherche heeft verklaard, namelijk dat geen sprake was van een dreigende dan wel een noodweer situatie.
Gelet op het voorgaande bestond geen aanleiding om op grond van artikel 10 dan wel op grond van artikel 7 van de Ambtsinstructie een vuurwapen ter hand te nemen of te gebruiken. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Putatief noodweer(exces)
Onder putatief noodweer(exces) wordt verstaan het geval dat men abusievelijk in de veronderstelling verkeert zich te moeten verdedigen dan wel zich te mogen verdedigen. Ook de hevige gemoedsbeweging moet opgewekt zijn door de wederrechtelijke aanranding en nog voortduren nadat het gevaar is geweken. De vraag dient te worden beantwoord of de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft in zijn verhoren tegenover de Rijksrecherche hierover niets verklaard. Verdachte heeft, zoals hierboven reeds vermeld, verklaard: “Het gevaar van de chauffeur zat in het roekeloze rijgedrag”. Volgens verdachte was er geen sprake van een dreigende of een noodweer situatie. Ook heeft verdachte niets verklaard omtrent een hevige gemoedsbeweging ten gevolge van een aanranding. Verdachte heeft verklaard dat hij het silhouet niet verwachtte naast de auto, dat toen dit een collega bleek te zijn hij moest schakelen en geschrokken was en even de weg kwijt was. Verdachte heeft verklaard niet te hebben gezien dat zijn collega op de grond is gaan liggen. Hij heeft, zo blijkt uit zijn verklaringen, niet meegekregen wat er naar aanleiding van zijn waarschuwingsschot gebeurde. Verdachte heeft zich instinctief omgedraaid toen er werd geschoten en heeft op het wegrijdende voertuig geschoten om het te stoppen. Verdachte heeft tijdens zijn tweede verhoor bij de Rijksrecherche verklaard, dat hij is gaan schieten omdat er werd geschoten en dat het hem gewoon is overkomen.Ook hier heeft naar het oordeel van de rechtbank echter te gelden dat van een ervaren politieambtenaar een adequate beoordeling mag worden verwacht ter zake van het onmiddellijk dreigende gevaar, ook bezien in het licht van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit het voorgaande kan de rechtbank niet afleiden dat er bij verdachte in redelijkheid een beeld kon ontstaan op grond waarvan hij kon en mocht menen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, noch dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijke gevolg was van een aanranding waardoor verdachte gerechtigd was om op de manier te handelen zoals verdachte heeft gedaan.
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat niet is komen vast te staan en overigens ook niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een putatieve noodweer dan wel een putatieve noodweerexces situatie. Om die reden kan het beroep op putatief noodweer(exces) dan ook niet slagen.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 80 uren werkstraf subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de omstandigheid dat er in de onderhavige situatie geen enkele reden was het vuurwapen te trekken en vervolgens op een wegrijdende auto te schieten. Verdachte heeft niet gehandeld conform de Ambtsinstructie. De officier van justitie houdt daarbij wel rekening met de omstandigheid dat verdachte heeft gehandeld tijdens zijn beroepsuitoefening als politieagent. Gelet op deze omstandigheden acht de officier van justitie deze eis passend.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het blanco uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 16 september 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Een politieman ondergaat al een zware straf doordat hij zich publiekelijk dient te verantwoorden in de rechtszaal. Verdachte is door zijn werk in deze situatie terecht gekomen waarin hij ten onrechte heeft gemeend te mogen schieten. Verdachte heeft een verkeerde beslissing genomen.
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn functie als politieambtenaar geschoten op een wegrijdend voertuig waarin zich drie personen bevonden. Daarbij is [slachtoffer] gewond geraakt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht en het risico op dodelijk letsel in het leven heeft geroepen. Verdachte heeft echter niet gehandeld vanuit de wens om [slachtoffer] te doden of ernstig te verwonden. Daarbij komt dat verdachte bijna twee jaar heeft moeten wachten op de afdoening van de zaak. De strafvervolging op zich en de onzekerheid over de uitkomst hebben al negatieve gevolgen voor verdachte gehad.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en zal dan ook de voorwaardelijke werkstraf conform de eis van de officier van justitie opleggen.
6A. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Door het indienen van een voegingsformulier, gedateerd 8 oktober 2014, heeft[slachtoffer] een bedrag van € 5.567,75 gevorderd. Het bedrag van € 5.567,75 valt blijkens de toelichting op de vordering uiteen in een bedrag van € 567,75 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit aanschafkosten van kleding en schoenen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] een onevenredige belasting is voor het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Er is sprake geweest van een keten van gebeurtenissen, met een lange achtervolging, welke de vraag oproept of, en zo ja, in welke mate, sprake is van medeschuld. Deze vraag moet door de civiele rechter beoordeeld worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht het hierboven genoemde feit wettig en overtuigend bewezen. Dit brengt met zich dat verdachte verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de schade die daaruit als rechtstreeks gevolg voortvloeit.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade voor een bedrag van € 2.000,- toewijzen. Voor het overige deel zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wat betreft de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de schade ter zake van de kleding en schoenen van [slachtoffer] voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 80 (tachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast en stelt deze vervangende hechtenis vast op40 (veertig) dagen.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 2.567,75 (tweeduizend vijfhonderdzevenzestig euro en vijfenzeventig eurocent).
- -
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- -
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 2.567,75 (tweeduizend vijfhonderdzevenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑10‑2014
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2014. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], bijlage 10. Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 5 februari 2013, bijlage 3, pagina 2, derde alinea. Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 7 februari 2013, bijlage 6, pagina 2, onder het kopje onderzoek aan kleding [slachtoffer], zesde gedachtestreepje. Het rapport Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Duiven op 4 februari 2013, opgesteld door het NFI, d.d. 26 februari 2013, bijlage 11a, pagina 7 onder 5.2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant], d.d. 4 februari 2013, bijlage 1, pagina 3, tweede, derde en zevende alinea, en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d.4 februari 2013, bijlage 2, pagina 3, eerste tot en met derde alinea.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant], d.d. 4 februari 2013, bijlage 1, pagina 3, vierde en vijfde alinea, pagina 4 eerste tot en met vijfde alinea, en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 februari 2013, bijlage 2, pagina 3, vierde tot en met zesde alinea.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 februari 2013, bijlage 2, pagina 3, laatste alinea.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant], d.d. 4 februari 2013, bijlage 1, pagina 6, eerste tot en met vierde alinea, en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 februari 2013, bijlage 2, pagina 4, vijfde en zesde alinea.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant], d.d. 4 februari 2013, bijlage 1, pagina 6, zesde alinea, en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 februari 2013, bijlage 2, pagina 5, eerste en tweede alinea.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 4 februari 2013, bijlage 3, pagina 3, vierde alinea.
Het proces verbaal van verhoor van verdachte[getuige 2], d.d. 7 februari 2013, bijlage 4, pagina 2, laatste alinea, en pagina 3, eerste en tweede alinea
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 februari 2013, bijlage 2, pagina 5, tweede tot en met zesde alinea eerste regel.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 4 februari 2013, bijlage 3, pagina 3, zevende, achtste en laatste alinea.
Het proces verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2], d.d. 4 februari 2013, bijlage 4, pagina 4, derde en vierde alinea.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant], d.d. 4 februari 2013, bijlage 1, pagina 7, vierde, zesde en zevende alinea, en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d.4 februari 2013, bijlage 2, pagina 5, zesde en achtste alinea.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2014.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 februari 2013, bijlage 2, pagina 5, zesde en zevende alinea.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], d.d. 5 februari 2013, bijlage 9, pagina 3, tiende alinea.
Het proces-verbaal van aangever [slachtoffer], d.d. 5 februari 2013, bijlage 10, pagina 3, tweede alinea.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 4 februari 2013, bijlage 2, pagina 6, zevende tot en met tiende alinea.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 8 maart 2013, bijlage 2, pagina 2, tiende alinea.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant], d.d. 4 februari 2013, bijlage 1, pagina 8, zevende alinea.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 18 februari 2013, bijlage 7, pagina 6, onder het kopje onderzoek schotbeschadigingen.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 18 februari 2013, bijlage 7, pagina 6, laatste alinea, en pagina 7 bovenaan.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 18 februari 2013, bijlage 7, pagina 7, laatste alinea, en pagina 8, eerste en tweede alinea.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 18 februari 2013, bijlage 7, pagina 8, derde alinea.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 5 februari 2013, bijlage 3, pagina 2, derde alinea.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 7 februari 2013, bijlage 6, pagina 2, onder het kopje onderzoek aan kleding [slachtoffer], zesde gedachtestreepje.
Het rapport Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Duiven op4 februari 2013, opgesteld door het NFI, d.d. 26 februari 2013, bijlage 11a, pagina 7 onder 5.2.