NJ 2019/375
Onteigeningsrecht. Werkzaamheden niet binnen drie jaar na onteigeningsvonnis aangevangen; billijke schadeloosstelling van art. 61 lid 2 OW; strekking en maatstaf; punitief karakter? Bindende eindbeslissing?
HR 17-05-2019, ECLI:NL:HR:2019:757, m.nt. E.W.J. de Groot
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17 mei 2019
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
18/01166
- Conclusie
A-G mr. W.L. Valk
- Noot
E.W.J. de Groot
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS88910:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Onteigeningsrecht / Onteigening
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:757, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑05‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:240, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑03‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑04‑2018
- Wetingang
Art. 61 OW
Essentie
Onteigeningsrecht. Werkzaamheden niet binnen drie jaar na onteigeningsvonnis aangevangen; billijke schadeloosstelling van art. 61 lid 2 OW; strekking en maatstaf; punitief karakter? Bindende eindbeslissing?
Samenvatting
Uit de strekking van de billijke schadeloosstelling van art. 61 lid 2 OW volgt dat de hoogte daarvan moet worden begroot met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Hoewel de schadeloosstelling in de eerste plaats bedoeld is als een tegemoetkoming wegens het onnodige of ontijdige van de onteigening — en de hoogte van die schadeloosstelling dus in de eerste plaats daaraan valt te relateren —, valt bij die ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.