Hof Amsterdam, 23-02-2012, nr. 23-005627-08
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7762
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-02-2012
- Zaaknummer
23-005627-08
- LJN
BV7762
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7762, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑02‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑02‑2012
Inhoudsindicatie
1. Uitgebreide bespreking niet-ontvankelijkheidsverweer. Geen misleiding of achterhouden informatie. 2. Vrijspraak van medeplegen voorbereidingshandelingen invoer van cocaïne en criminele organisatie. Verband met cocaïne ontbreekt. 3. Vrijspraak witwassen. Geen gronddelict en concrete en verifieerbare betwisting door verdediging. Geen sprake van situatie dat 'het niet anders kan' dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Partij(en)
parketnummer: 23-005627-08
datum uitspraak: 23 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 10 oktober 2008 in de strafzaak onder parketnummer 14-900017-04 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 29 februari 2007, 1 februari 2007, 10 april 2007, 13 november 2007, 15 november 2007, 24 september 2008, 25 september 2008 en 26 september 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en
met 16 oktober 2006 te Alkmaar en/of Beverwijk en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of Venezuela en/of Colombia en/of Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten, het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, één (of meer) ander(en) heeft bewogen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daarbij gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of één of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, heeft en/of hebben verdachte en/of (één of meer van) verdachtes
mededader(s) (telkens)
- -
één of meer perso(o)n(en) benaderd die één of meer goed(eren), althans die (voornoemde) cocaïne kon(den) vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland konden brengen en/of
- -
in de (onderzoeks)periode één of meerdere malen gereisd naar Venezuela en/of Colombia en/of Duitsland en/of daar afspraken gemaakt met betrekking tot het vervoer van één of meer goed(eren), althans die (voornoemde) cocaïne en/of
- -
opslagruimte voor één of meer goed(eren), althans voor die (voornoemde) cocaïne gezocht en/of gehuurd en/of
- -
één of meer lening(en) aangegaan en/of goederen beleend om dat vervoer en/of die aanschaf van één of meer goed(eren), althans die (voornoemde) cocaïne te kunnen financiëren en/of
- -
gelden overgeboekt naar een bankrekeningnummer te Venezuela ten name van [betrokkene 5] en/of
- -
één of meer perso(o)n(en) (als koerier) met geld tussen Venezuela en Nederland laten reizen en/of (deze) koerierswerkzaamhe(i)d(en) geregeld en/of
- -
onderling gecommuniceerd tussen Nederland en/of Venezuela en/of Colombia via (mobiele) telefoon(s) en/of internet en/of e-mail en/of voor die communicatie gebruik gemaakt van (een) telefooncel(len) (terwijl daarbij (telkens) gebruik werd gemaakt van versluierd taalgebruik en/of codenamen);
ten aanzien van feit 2:
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en
met 16 oktober 2006 te Alkmaar en/of Schagen en/of Beverwijk en/of Amsterdam, of (elders) in Nederland en/of Venezuela en/of Colombia en/of Duitsland, (telkens) opzettelijk heeft opgericht en/of in stand heeft gehouden en/of heeft leidinggegeven en/of heeft deelgenomen (aan) een organisatie, te weten (telkens) een samenwerkingsverband van natuurlijke en/of (rechts)perso(o)n(en), bestaande uit onder meer hem, verdachte, en/of de natuurlijke personen [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of (een) ander(e) natuurlijke perso(o)n(en) en/of de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of (een ) ander(e) rechtsperso(o )n(en), welke organisatie (onder meer) tot oogmerk had het plegen van de/het navolgende misdrij(f)(ven), te weten:
- -
het (herhaaldelijk) opzettelijk binnen en/of buiten Nederland brengen en/of het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en/of het aanwezig hebben van (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, alsmede
- -
het voorbereiden en/of bevorderen van die feiten en/of
- -
het een gewoonte maken van witwassen van chartale geldbedragen en/of
- -
het witwassen van chartale geldbedragen;
ten aanzien van feit 3:
primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot
en met 16 oktober 2006 te Alkmaar, of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders (tekens) meermalen (een) voorwerp(en), te weten (een of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) € 207.998,--, althans enig(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovengenoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot
en met 16 oktober 2006, te Alkmaar, of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) € 207.998,--, althans enig(e) geldbedrag(en), heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot vrijspraak komt.
Getuigenverzoek / ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – in aanvulling op zijn pleitnota – het hof primair verzocht een tussenarrest te wijzen teneinde officier van justitie mr. [officier van justitie], verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en een Duitse politiechef, slechts bekend als ‘[politiechef]’, als getuigen te horen. Subsidiair heeft de raadsman – overeenkomstig zijn pleitnota – betoogd dat het openbaar ministerie met toepassing van art. 359 a Sv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging.
Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat op 23 juni 2005 in Hamburg een uit Venezuela afkomstige container met meubelen bestemd voor de verdachte en zijn medeverdachten is gecontroleerd. Het is niet duidelijk of het initiatief voor de controle bij de Duitse of de Nederlandse autoriteiten lag. Bij de controle zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Het negatieve resultaat van deze controle is dermate ontlastend dat dit gegeven, toen het bekend werd, op prominente wijze aan het dossier had moeten worden toegevoegd. Dit is ten onrechte nagelaten. Ook ontbreken de controledocumenten in het dossier. Om de feitelijke gang van zaken rondom de controle van de container en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd vast te kunnen stellen, dienen voornoemde personen als getuigen te worden gehoord.
In het geval het getuigenverzoek wordt afgewezen - en daardoor geen opheldering wordt verkregen omtrent de feitelijke gang van zaken rondom de controle van de container - moet het er volgens de raadsman voor worden gehouden dat het openbaar ministerie de desbetreffende gegevens bewust heeft achter gehouden waardoor sprake is van misleiding van de rechter-commissaris, buitenlandse autoriteiten en de rechtbank ten gevolge waarvan voor de verdachte nadeel is veroorzaakt. Door de afwezigheid van bedoelde gegevens in het dossier:
- -
zullen de beslissingen van de rechter-commissaris omtrent de (voortduring van de) inzet van dwangmiddelen voor de verdachte in negatieve zin zijn beïnvloed.
- -
hebben de buitenlandse autoriteiten, tot wie de rechtshulpverzoeken zijn gericht, mogelijk ten onrechte hun medewerking aan de rechtshulpverzoeken verleend.
- -
zijn in het kader van de beslissing(en) tot (verlenging van het) voorarrest de rechter-commissaris en de rechtbank onjuist voorgelicht omtrent het bestaan van ernstige bezwaren ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Deze handelwijze van het openbaar ministerie levert een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte op en een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde en verdachtes recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, aldus de raadsman.
Het hof zal het verzoek en het verweer gezamenlijk bespreken en overweegt als volgt.
Blijkens ambtshandeling 739 (AH 739) wordt op 23 juni 2005 in Hamburg door de Duitse douane een container uit Venezuela gecontroleerd op de aanwezigheid van verdovende middelen. De container blijkt meubelen te bevatten en er worden geen verdovende middelen aangetroffen, waarna de inhoud van de container op 13 juli 2005 aan de koper, het bedrijf ‘[bedrijf 5]’ [hierna: [bedrijf 5]], ter beschikking is gesteld.
Op 20 februari 2006 en 14 maart 2006 verzoekt de behandelend officier van justitie mr. [officier van justitie] de Duitse autoriteiten door middel van rechtshulpverzoeken (RHV7 en RHV 8) om onderzoek te verrichten en informatie te verschaffen betreffende onder meer het bedrijf [bedrijf 5].
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 september 2008 is verbalisant [verbalisant 1] als getuige over de controle van de container gehoord. Hij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat door de politie in Duisburg (Duitsland) telefonisch contact is opgenomen met het onderzoeksteam van de FIOD/ECD omdat de Duitse autoriteiten beschikten over informatie dat er een zending bestemd voor [bedrijf 5] was gecontroleerd. Vervolgens zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 17 maart 2006 naar Duisburg afgereisd om ter plaatse de relevante bescheiden in te zien. De Duitse autoriteiten hebben documenten betreffende de controle aan de verbalisanten overhandigd en de verbalisanten hebben deze documenten meegenomen naar Nederland. [verbalisant 1] verklaart voorts dat het initiatief voor het uitvoeren van de controle bij de Duitse autoriteiten lag en dat het feit dat de controle had plaatsgevonden en wat de uitkomst daarvan was niet eerder dan op 17 maart 2006 bij het onderzoeksteam bekend was. Hij heeft de officier van justitie niet horen zeggen dat deze informatie niet in het dossier mocht, aldus verbalisant [verbalisant 1].
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 september 2008 heeft de officier van justitie (in reactie op de vragen van de verdediging aan [verbalisant 1]) bevestigd dat zij niet tegen de verbalisanten heeft gezegd dat bepaalde stukken uit het dossier gelaten dienden te worden. Voorts heeft zij verklaard dat zij de uitkomst van de controle van de container niet van belang acht voor de vraag of sprake is van verdenking van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van de getuige [verbalisant 1] en de officier van justitie. Deze verklaringen vinden bovendien steun in RHV 7 en RHV 8. In het licht daarvan houdt het hof het ervoor dat het initiatief voor de controle van de container is uitgegaan van de Duitse autoriteiten en dat de resultaten daarvan eerst op 17 maart 2006 bij het onderzoeksteam bekend zijn geworden. Bij die stand van zaken - en gelet op hetgeen daartoe door de raadman is aangevoerd - is de noodzaak niet gebleken om [verbalisant 1], [verbalisant 2], [officier van justitie] en ‘[politiechef]’ als getuigen te horen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Met betrekking tot het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer oordeelt het hof dat het enkele negatieve resultaat van de containercontrole op 23 juni 2005 niet heeft afgedaan aan de verdenking tegen verdachte van betrokkenheid bij de (voorbereiding van) invoer van cocaïne, zoals daarvan blijkt uit de zich in het dossier bevindende CIE-ambtsberichten, de in februari 2006 op Schiphol onder medeverdachte
[medeverdachte] aangetroffen bescheiden die duiden op een maandelijkse zending van meubelen vanuit Venezuela, de – op dat moment – onverklaarde grote contante uitgaven van verdachte en de medeverdachten en het versluierd taalgebruik over de telefoon en in diverse e-mailberichten. Bovendien constateert het hof met de rechtbank dat het opsporingsonderzoek veel breder was opgezet en niet uitsluitend was gericht op (de voorbereiding van de invoer van cocaïne door middel van) één enkele zending van meubelen vanuit Venezuela. Bij die stand van zaken dient aan de uitkomst van het onderzoek van de container op 23 juni 2005 hooguit een zeer beperkte ontlastende werking te worden toegekend. De officier van justitie was daarom niet gehouden die uitkomst in de rechtshulpverzoeken op te nemen of toe te voegen aan de processen-verbaal die aan de rechter-commissaris en de rechtbank zijn voorgelegd. Evenmin had die uitkomst afzonderlijk en/of prominenter geverbaliseerd moeten worden. Het hof stelt vast dat AH 739 op 20 februari 2006 is toegevoegd aan het dossier en daar sindsdien deel van uitmaakt. De verdediging heeft daar – toen zij het volledige dossier ontving – ook kennis van kunnen nemen. In zoverre is geen sprake van het achterhouden van informatie. Het voorgaande brengt mee dat geen sprake is van het bewust achterhouden van informatie dan wel misleiding van de rechter-commissaris, de rechtbank of de betrokken buitenlandse autoriteiten. Niet is gebleken dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van diens zaak tekort zou zijn gedaan, zodat het niet-ontvankelijkheidverweer dient te worden verworpen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Feiten 1 en 2: voorbereidingshandelingen en deelname aan een criminele organisatie
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verweten gedragingen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte], zoals in de tenlastelegging onder feit 1 opgenomen, waren gericht op het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, dan wel het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren of vervoeren van cocaïne.
Vooropgesteld dient te worden dat de CIE-ambtsberichten in het dossier, die – zakelijk weergegeven – inhouden dat de verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] bezig zou houden met het organiseren van cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar West-Europa, niet zonder meer voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
De verklaringen van [medeverdachte 2], [betrokkene 2] en [betrokkene 7], die – kort gezegd – respectievelijk verklaren dat medeverdachte niet in legale zaken zat, dat de meubelhandel een dekmantel was en dat het niet uitmaakte wat voor meubels er verscheept zouden worden zolang de container maar vol zat, leveren niet het sluitende bewijs dat – voor zover al sprake is van een dekmantel – deze dekmantel bestemd was om betrokkenheid bij de handel in of het vervoer van cocaïne te verhullen. Weliswaar roepen deze verklaringen, in combinatie met de versluierde wijze waarop de verdachten onderling communiceerden, vragen op betreffende het waarheidsgehalte van de door de verdachte gegeven verklaring dat sprake was van handel in meubelen en smaragden, maar bij het ontbreken van ander bewijs zijn de verklaringen op zichzelf en in onderlinge samenhang onvoldoende om tot bewezenverklaring van feit 1 te komen.
Gelet op hetgeen ten aanzien van het bewijs voor feit 1 is overwogen, kan met betrekking tot feit 2 evenmin wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie, gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder A, B, of C van de Opiumwet. Evenmin acht het hof bewezen dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en anderen, gericht op het uitvoeren van witwashandelingen.
De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Feit 3: witwassen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De advocaat-generaal heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat uit het overzicht van de inkomsten en uitgaven van de verdachte blijkt dat sinds 1 januari 2002 een bedrag van circa € 40.000 is uitgegeven, zonder dat daaraan verklaarbare legale inkomsten ten grondslag liggen. Het legale vermogen van de verdachte bedroeg in de periode in kwestie € 87.000 en de uitgaven bedroegen € 133.000. De rechtbank is dan ook op deugdelijke gronden tot bewezenverklaring van dit feit gekomen en het vonnis dient te worden bevestigd, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van gewoontewitwassen. Primair omdat bij vrijspraak voor feiten 1 en 2 niet blijkt van ‘enig misdrijf’ waaruit het geld zou zijn verkregen en subsidiair omdat de situatie waarin het ‘niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is’ zich niet voordoet. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn subsidiaire standpunt een alternatieve kasopstelling in het geding gebracht en – zoals het hof globaal afleidt uit hetgeen de raadsman daartoe heeft aangevoerd, in het bijzonder onder verwijzing naar zijn brief met bijlagen aan het hof van 6 februari 2012 - onder meer de volgende (legale) inkomstenposten aangevoerd:
- -
een vrij besteedbaar ‘potje’ met geld ter waarde van ongeveer € 87.000, afkomstig uit de verkoop van de woning van de verdachte;
- -
verkoop van de inboedel van de voormalige echtelijke woning alsmede diverse andere goederen, onder andere gerelateerd aan het racen met auto’s, ten bedrage van ongeveer € 48.000.
- -
uitkeringen (WAO en invaliditeitsrente) van de verdachte ten bedrage van ongeveer € 1.125 per maand;
- -
voordeel in de vorm van besparing van kosten, omdat de verdachte na zijn scheiding bij zijn ouders heeft gewoond en daarna is gaan samenwonen met zijn vriendin, hetgeen tot lagere kosten voor het dagelijks onderhoud heeft geleid;
- -
diverse schenkingen door de ouders van de verdachte, in totaal ten bedrage van ongeveer € 50.000;
- -
diverse uitkeringen uit levensverzekeringen, in totaal ten bedrage van € 14.808.
Met betrekking tot de uitgaven heeft de verdediging gesteld dat diverse goederen, waaronder de Mercedes E-500, de reis naar de Malediven, de scooter, de Toyota Agyo, de Suzuki en de Rolex niet of slechts gedeeltelijk door de verdachte zijn betaald.
De raadsman heeft een en ander met stukken onderbouwd.
Het hof oordeelt als volgt.
Allereerst is van belang dat -gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot de feiten 1 en 2- niet concreet blijkt dat de door het openbaar ministerie als onverklaarbaar aangeduide uitgaven van verdachte zijn bekostigd met geld dat uit enig misdrijf afkomstig is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de verklaring van de verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld waarmee de uitgaven zijn bekostigd. Hij heeft concreet verklaard van wie, wanneer en op grond waarvan hij bepaalde gespecificeerde bedragen heeft ontvangen. De verdediging heeft deze bedragen verwerkt in een alternatieve kasopstelling (ingekomen bij brief van 6 februari 2012) waaruit zou blijken dat het legale vermogen van de verdachte op 1 juli 1999 € 252.742 bedroeg. Daarnaast is gemotiveerd betwist dat bepaalde aan de verdachte toegedichte uitgaven geheel of ten dele ten laste van zijn vermogen zijn gedaan. De stellingen van de verdediging en de door haar ingediende alternatieve kasopstelling kunnen naar het oordeel van het hof niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk worden aangemerkt, temeer nu deze zijn onderbouwd met bescheiden (met betrekking tot de schenkingen door middel van notariële akten van schenking), of steun vinden in verklaringen van anderen (financiering Toyota en Suzuki en schenking Rolex).
In het licht van het voorgaande is het hof - anders dan de rechtbank - van oordeel dat bij gebreke aan direct bewijs voor het van enig misdrijf afkomstig zijn van het geld en gezien de duidelijke en min of meer verifieerbare stellingen van de verdachte ten aanzien van de herkomst van dat geld, het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen om aanvullend onderzoek te verrichten, teneinde de stellingen van de verdachte te weerleggen, welk onderzoek echter niet is verricht.
Nu aldus niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de uitgaven van de verdachte in de tenlastegelegde periode zijn legale vermogen niet te boven gingen is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1a 1.00 STK Compressor
Duikcompressor v/h vullen v. zuurstof-/duikf
2a 2.00 STK Scooter
Duikscooters(onderwaterscooters) met bijbeh..
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.S. Arnold en mr. R.H.J. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M. Rasterhoff, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 februari 2012.