Hof 's-Gravenhage, 21-10-2004, nr. 2200386703
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR4489
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
21-10-2004
- Zaaknummer
2200386703
- LJN
AR4489
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR4489, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 21‑10‑2004; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AX9179
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AX9179, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van een bestuurslid van Minerva. Als oud-bewoner van het studentenhuis Het Wallon heeft hij zich samen met vele andere Walloniërs 's-avonds naar de sociëteit Minerva begeven, waar - behalve het bestuur - slechts weinige corpsleden aanwezig waren. Nadat door een groot aantal Walloniërs de leestafel op zijn kant was gezet en de trappen was afgetild, is deze grote en zware tafel als stormram gebruikt in een poging de tafel met geweld door de lustrumdeuren op straat te doen belanden. Een aantal bestuursleden probeerde dat te voorkomen en één van hen heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. In een poging zich voor de aanstormende tafel in veiligheid te stellen, kreeg het slachtoffer - terwijl hij zich tussen de tafel en de deuren bevond - de tafel tegen zich aan, waarbij hij allebei zijn polsen brak, waaronder een gecompliceerde breuk met mogelijk blijvend letsel. Verdachte was die avond op Minerva één van de gangmakers, had een leidende rol bij het gebeuren en zweepte de rest van de Walloniërs op. Dit moet hem zwaar worden aangerekend en zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
Partij(en)
Rolnummer: 22-003867-03
Parketnummer: 09-027459-02
Datum uitspraak: 21 oktober 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 maart 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 juni 2004 en 7 oktober 2004.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en opnieuw rechtdoende tot vrijspraak van het tenlastegelegde, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de tijd van honderd uren subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met anderen heeft deelgenomen aan het zogenaamde "leestafel-zooien". Het betrof een tafel van grote omvang en een gewicht van ca. 1000 kg. Die tafel werd niet alleen via een trap naar beneden gebracht - terwijl leden van het zittende bestuur moesten trachten dit te voorkomen - maar vervolgens gebruikt als stormram om de zgn. lustrum deuren (een nooduitgang, die normaal niet gebruikt werd en met een knop te openen was) open te beuken.
Ter terechtzitting is gebleken dat bij het leestafel-zooien en bij vergelijkbare "ludieke spellen" vaker mensen gewond raken. Voorts geldt dat het gebruiken van de zware tafel als stormram - in een smalle ruimte - mede gelet op de massaliteit van het gebeuren en het alcoholgebruik bij veel deelnemers als verhoogd gevaarzettend was aan te merken. De kans op (ernstige) ongelukken was onder deze omstandigheden aanmerkelijk te noemen en verdachte moet geacht worden dat ook te hebben geweten.
Het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte en zijn mededaders ervan uitgingen dat de bestuursleden, die de tafel moesten tegenhouden zo "voor zichzelf zouden zorgen" dat zij zelf ernstige ongelukken zouden weten te vermijden. Anders gezegd: dat verdachte weliswaar weet had van de aanmerkelijke kans op een ernstig ongeluk, maar ervan uitging dat een dergelijk gevolg niet zou intreden, omdat de bestuursleden zelf dat wel zouden (weten te) voorkomen. Het bestaan van (voorwaardelijk) opzet acht het hof dan ook niet bewezen, maar wel acht het hof bewezen dat verdachte met aanmerkelijke onachtzaamheid en onvoorzichtigheid heeft gehandeld, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Voorzover verdachte heeft willen betogen dat het ongeval aan het slachtoffer te wijten was, omdat die ervoor heeft gekozen voor de tafel langs te willen "vluchten" op een moment dat dit niet meer kon, verwerpt het hof dit betoog. Het slachtoffer heeft in een oogwenk, toen hij zich zeer bedreigd voelde als gevolg van de gevaarlijke situatie waarin hij mede door verdachte was gebracht, een keuze gemaakt om aan het gevaar te ontkomen. Daargelaten dat zulks naar het oordeel van het hof - ook achteraf - gelet op de ontstane gevaarssituatie niet onbegrijpelijk is, geldt dat zelfs als hier een zekere mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer in te ontdekken zou zijn, zulks niet afdoet aan de (strafrechtelijke) verantwoordelijkheid van verdachte.
Voorzover voorts de verdediging heeft willen betogen (zakelijk weergegeven) dat het hele gebeuren is te beschouwen als niet meer dan een ongeluk bij een op zichzelf binnen Minerva gebruikelijk spel, vindt dat betoog zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen.
Het hof laat dan nog daar dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het gebruiken van de tafel als stormram teneinde de zogenaamde lustrumdeuren te forceren tot de gebruikelijke onderdelen van een dergelijk spel behoorde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waardoor dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van een bestuurslid van Minerva.
Als oud-bewoner van het studentenhuis Het Wallon heeft hij zich samen met vele andere Walloniërs 's-avonds naar de sociëteit Minerva begeven, waar - behalve het bestuur - slechts weinige corpsleden aanwezig waren.
Nadat door een groot aantal Walloniërs de leestafel op zijn kant was gezet en de trappen was afgetild, is deze grote en zware tafel als stormram gebruikt in een poging de tafel met geweld door de lustrumdeuren op straat te doen belanden. Een aantal bestuursleden probeerde dat te voorkomen en één van hen heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
In een poging zich voor de aanstormende tafel in veiligheid te stellen, kreeg het slachtoffer - terwijl hij zich tussen de tafel en de deuren bevond - de tafel tegen zich aan, waarbij hij allebei zijn polsen brak, waaronder een gecompliceerde breuk met mogelijk blijvend letsel.
Verdachte was die avond op Minerva één van de gangmakers, had een leidende rol bij het gebeuren en zweepte de rest van de Walloniërs op. Dit moet hem zwaar worden aangerekend en zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
In het voordeel van verdachte houdt het hof er rekening mee dat inmiddels met betrekking tot de schade een financiële regeling is getroffen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Bepaalt dat het nog meer subsidiair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 15 (vijftien) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Verheij, Van der Putten-Göbbels en De Groot, in bijzijn van de griffier Van Pelt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 oktober 2004.