Zie randnummers 42-52 van de pleitnota. Op p. 6 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 juni 2021 staat dat de raadsvrouw van de verdachte aldaar verweer heeft gevoerd overeenkomstig deze pleitnota.
HR, 21-03-2023, nr. 21/02974
ECLI:NL:HR:2023:397
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-03-2023
- Zaaknummer
21/02974
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:397, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑03‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:2032
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:81
ECLI:NL:PHR:2023:81, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑01‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:397
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Jeugdprostitutie t.a.v. 16-jarige jongen door 51-jarige verdachte (meermalen gepleegd), art. 248b Sr. Heeft hof beraadslaagd n.a.v. onderzoek ttz., nu hof m.b.t. bewijs acht heeft geslagen op de in strafzaken tegen medeverdachten afgelegde verklaringen van slachtoffer en m.b.t. vorderingen van benadeelde partijen en opgelegde schadevergoedingsmaatregelen acht heeft geslagen op de in die strafzaken uitgesproken veroordelingen? HR: art. 81. RO. Samenhang met 21/03027 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o), 21/03085, 21/03087 en 21/03211.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02974
Datum 21 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2021, nummer 23-003789-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2023.
Conclusie 31‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Klachten over acht slaan op op verklaringen slo afgelegd in andere, niet gevoegd en/of gelijktijdig behandelde zaken en op veroordelingen in zaken medeverdachten. AG is van mening dat klachten moeten falen. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Samenhang met 21/03085, 21/03211, 21/03087 en 21/03027 (peek).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02974
Zitting 31 januari 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 9 juli 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens "ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof beslist op de vorderingen van benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Een en ander als nader in het arrest bepaald.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/03085, 21/03087 en 21/03211 en 21/03027 (peek). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt, S. van den Akker en P. van Dongen, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel bevat de klacht dat het hof niet heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Deze klacht komt er in de kern op neer dat het hof, hoewel de zaak van de verdachte niet gevoegd en/of gelijktijdig is behandeld met de zaak tegen de medeverdachten, met betrekking tot het bewijs acht heeft geslagen op verklaringen die het slachtoffer heeft afgelegd in de strafzaken van de medeverdachten, terwijl deze verklaringen zich niet in het dossier van de onderhavige zaak bevinden, alsmede dat het hof met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen acht heeft geslagen op de door het hof in de strafzaken van andere verdachten uitgesproken veroordelingen, waarmee de verdediging niet bekend was.
5. Wat het bewijs betreft, geldt dat het hof geen bewijsmiddelen heeft gebezigd die zich niet in het dossier bevinden. Wel heeft het hof in een algemene bewijsoverweging over “onderzoek [naam] en betrouwbaarheid verklaringen van [benadeelde] ” overwogen dat het hof daar waar [benadeelde] eenduidig en/of specifiek verklaart over de aard en het aantal seksuele ontmoetingen, het contact met de betreffende mannen of personen en gebeurtenissen die daarmee verband houden, in beginsel geloof hecht aan zijn verklaringen. Daarbij heeft het hof aangegeven dat het bovendien telkens (cursief hier en hierna door mij, D.P.) acht slaat op de mate waarin die verklaringen ten aanzien van individuele verdachten steun vinden in de verklaringen van die verdachte zelf, in het berichtenverkeer tussen hen beiden en in eventueel ander bewijs en dat het aldus telkens komt tot een waardering van het bewijsmateriaal in onderlinge samenhang. Hiermee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer in iedere afzonderlijke strafzaak zal bezien in hoeverre die verklaringen steun vinden in onder meer de verklaringen van de betreffende verdachte en hun onderlinge berichtenverkeer. Voor zover de stellers van het middel veronderstellen dat uit het bestreden arrest zou volgen dat het hof met betrekking tot de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door het slachtoffer afgelegde verklaringen acht heeft geslagen op verklaringen van het slachtoffer die zijn afgelegd in de strafzaken tegen medeverdachten en die zich niet in het dossier van de verdachte bevinden, is die veronderstelling derhalve gebaseerd op een onjuiste lezing van het arrest en mist het middel in zoverre feitelijke grondslag.
6. Wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen geldt dat ter terechtzitting namens de verdachte slechts het verweer is gevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard zouden moeten worden omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen.1.Een inhoudelijk verweer over de toewijsbaarheid van deze vorderingen is niet gevoerd, althans niet anders dan een – ongemotiveerd – verzoek om matiging.2.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zelfs aangegeven dat zij zich “uiterst subsidiair” kan vinden in de verdeelsleutel zoals die is toegepast door de rechtbank.3.De rechtbank heeft eerst de totale schade voor het slachtoffer die verband houdt met de strafbare feiten op basis van het onderzoek [naam] vastgesteld en vervolgens iedere veroordeelde aansprakelijk geacht voor het deel van de schade dat hem aangaat. Het hof heeft in zoverre niets anders gedaan. Het lot van het middel – dat in de kern ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij en/of de schadevergoedingsmaatregelen betoogt dat deze verdeelsleutel niet had kunnen worden toegepast omdat de verdachte niet bekend was met het aandeel van de andere verdachten in het teweegbrengen van de schade van het slachtoffer – is hiermee ook bezegeld.
7. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
8. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG