Hof Amsterdam, 25-09-2018, nr. 200.231.268/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:3624
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-09-2018
- Zaaknummer
200.231.268/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:3624, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑09‑2018; (Hoger beroep, Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Echtscheiding. Toekenning huurrecht. Partijen hebben nooit samengewoond maar zijn wel contractueel medehuurders.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.231.268/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/634681 / FA RK 17-5760
beschikking van de meervoudige kamer van 25 september 2018 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. el Aqde te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
zonder vaste woonplaats, verblijvende te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Roos te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 8 november 2017, hersteld bij beschikking van 1 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De man is op 8 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 8 november 2017.
2.2
De vrouw heeft op 23 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 25 juli 2018 met bijlagen 8 t/m 13, ingekomen op 25 juli 2013;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 31 juli 2018 met bijlage 14, ingekomen op 31 juli 2018;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 3 augustus 2018 met als bijlage de herstelbeschikking van de rechtbank, ingekomen op 3 augustus 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 augustus 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en tolk de heer B. Habte in de taal Tigrinya;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en tolk mevrouw M. Ogbamichael in de taal Tigrinya.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn gehuwd [in] 2010 te Debub Adi Keyh, May Aiani in Eritrea. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 8 november 2017 in de registers van de burgerlijke stand op 30 maart 2018.
3.2.
Op 12 juli 2017 zijn partijen als huurders gezamenlijk een huurovereenkomst aangegaan met De Alliantie regio [plaats] als verhuurder ten aanzien van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Nadat vervolgens de relatie tussen partijen was verbroken, heeft uitsluitend de man feitelijk zijn intrek in de woning genomen.
3.3
De rechtbank heeft op 4 oktober 2017 bij wege van voorlopige voorziening bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning, met het bevel dat de vrouw die woning niet verder zal betreden. Ingevolge artikel 826 lid 1, aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is deze voorlopige voorziening ook thans nog geldig.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, op verzoek van de vrouw bepaald dat zij huurster zal zijn van de woning met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De man verzoekt met – naar het hof begrijpt – vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre te bepalen dat hij huurder zal zijn van de woning.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter, in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap, op verzoek van een echtgenoot of geregistreerde partner kan bepalen wie van de echtgenoten of geregistreerde partners huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt dan tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot of partner. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot of partner. Er moet van worden uitgegaan dat deze bepaling niet alleen geldt bij wettelijke medehuur van een echtgenoot, maar ook in geval van contractuele medehuur, zoals in deze zaak.
Voor de toepassing van deze bepaling gaat het hof er op grond van artikel 7:266 lid 4 BW van uit dat (ook) de vrouw haar hoofdverblijf in de woning heeft, nu zij onbetwist gesteld heeft dat zij de woning niet in (mede)gebruik heeft genomen vanwege de tussen partijen na de ondertekening van het huurcontract gerezen huwelijkse problemen.
5.2.
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning. Hij meent meer recht en belang te hebben bij de toewijzing van de woning nu de vrouw nooit in de woning heeft gewoond, hij als enige de sleutel heeft ontvangen, hij de woning volledig heeft ingericht en zich op [adres] te [plaats] heeft ingeschreven. Overdag kan de vrouw bij haar nieuwe partner terecht en gebleken is dat zij bij een vriendin kan overnachten. De man heeft deze mogelijkheden niet in die mate. Bovendien is de man gebonden aan [plaats] door zijn Nederlandse taallessen en zijn werk bij de Burger King.
5.3
De vrouw voert aan dat zij in 2015 in Nederland is gekomen en eerst in het asielzoekerscentrum (AZC) in Dronten heeft gewoond en vanaf juli 2016 in een zelfstandige éénkamerwoning in [plaats] . De man is haar nagereisd en heeft op grond daarvan en de verblijfsvergunning van de vrouw een verblijfsvergunning asiel. Hij woonde aanvankelijk in een AZC in Amsterdam. Partijen is de (meerkamer)woning toegewezen omdat zij gehuwd waren. Zij hebben gezamenlijk het huurcontract van de woning ondertekend en de sleutels van de woning ontvangen. De vrouw moest haar éénpersoonswoning dientengevolge opzeggen. Nu zij een zelfstandige woning heeft toegewezen gekregen kan zij niet langer voor woonruimte terugvallen op het AZC en het COA. De vrouw stelt recht te hebben op de woning nu zij als eerste in Nederland was.
De vrouw is zwanger van haar nieuwe partner maar mag niet bij hem intrekken nu hij een éénpersoonswoning heeft en streng op inwonen wordt gecontroleerd. De mogelijkheden tot overnachting bij een vriendin van de vrouw zijn schaars. Dientengevolge is de vrouw dakloos en leidt zij een zwervend bestaan. Zij is momenteel op zoek naar een zelfstandige woning. Zij ontvangt daarvoor hulp. Zij is ingeschreven bij Woningnet als woningzoekende. Binnen korte termijn een woning vinden blijkt echter niet mogelijk. Pogingen tot het vinden van alternatieve oplossingen via de gemeente en Blijfgroep hebben eveneens tot niets geleid. De vrouw heeft niet meer kans op een woning dan de man en heeft geen familie of netwerk om op terug te vallen. Een eventuele urgentieverklaring heeft zij niet kunnen aanvragen omdat in de bestreden beschikking is bepaald dat zij huurder van de woning is. Het is de vraag of zij een dergelijke verklaring zou ontvangen als het verzoek van de man wordt toegewezen en wanneer zij op basis daarvan een woning zou kunnen vinden. De vrouw leeft van een daklozenuitkering en heeft enkel een postadres. Werken en/of studeren wordt hierdoor bemoeilijkt.
De man heeft tot nu toe geen blijk gegeven van enige inspanning om vervangende woonruimte voor zichzelf te regelen. Nu hij een man is en zeven jaar ouder zou hij veel minder kwetsbaar zijn op straat dan de vrouw die thans zwanger is. Daarbij heeft de man verklaard te kunnen logeren bij vrienden, van hem kan worden verwacht dat hij daar gebruik van maakt. Bovendien kan de man zijn inkomen uit werk aanwenden om een nieuwe woning te verwerven, aldus de vrouw.
5.4
Bij de beoordeling van de verzoeken van de man en de vrouw dienen de belangen die zij elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen. Het hof overweegt daarover als volgt.
Gebleken is dat partijen de woning als echtgenoten aangeboden hebben gekregen. Zij hebben tezamen het huurcontract op 12 juli 2017 ondertekend. De vrouw is daardoor gedwongen geweest het huurcontract van haar éénpersoonswoning op te zeggen. De man is echter alleen in de woning getrokken nadat partijen reeds voorafgaand aan hun intrek in de woning, hun relatie verbroken hebben. De vrouw beschikt daardoor sinds juli 2017 niet meer over een eigen woning.
De man woont inmiddels ruim een jaar in de woning. Doordeweeks volgt hij Nederlandse taallessen in [plaats] Oost. In het weekend werkt hij bij de Burger King in [plaats] Centrum. Door zijn baan en opleiding is de man economisch gebonden aan [plaats] . Daarmee heeft hij een zwaarwegend belang huurder te zijn van de woning.
Het belang van de vrouw bij de woning is eveneens groot, zij heeft reeds een jaar geen woning. Sinds kort is zij zwanger van haar partner die woonachtig is in een éénpersoonswoning op [woonproject] . Ter zitting is genoegzaam gebleken dat, ondanks dat dat niet is toegestaan, haar verblijf op [woonproject] gedurende het afgelopen jaar door de verhuurder is gedoogd. Het is het hof niet gebleken dat de vrouw net als de man aan [plaats] gebonden is, zodat niet valt in te zien waarom zij zich niet zou kunnen inspannen om elders een woning te verkrijgen, waar de woningnood minder hoog is. Daarnaast heeft de vrouw een grotere kans op een urgentieverklaring dan de man nu zij dakloos en zwanger is. Verder heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd waarom het onmogelijk zou zijn om samen met haar partner op zoek te gaan naar een gezinswoning in of buiten [plaats] . Al met al schat het hof de kansen van de vrouw op onderdak en op vervangende woonruimte in als groter dan die van de man.
5.5
Hoewel partijen beiden een groot belang hebben bij toekenning van het huurrecht van de woning, is het hof, op grond van de aangehaalde feiten en omstandigheden en na afweging van de wederzijdse belangen , van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Het huurrecht van de woning wordt daarom toegewezen aan de man. De bestreden beschikking zal dan ook worden vernietigd. Het hof zal bepalen dat de man met ingang van heden huurder van de echtelijke woning zal zijn.
6. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van de datum van deze beschikking huurder is van de woning aan het adres [adres] , [plaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 25 september 2018 uitgesproken in het openbaar.