HR, 12-11-2013, nr. 11/05291
ECLI:NL:HR:2013:1156
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2013
- Zaaknummer
11/05291
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1156, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1159, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1159, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1156, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: Overschrijding redelijke termijn. Compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegepast in de eveneens bij de HR aanhangige hoofdzaak.
Partij(en)
12 november 2013
Strafkamer
nr. S 11/05291 P
EC/ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, nevenzittingsplaats Arnhem, van 21 juli 2011, nummer 24/001122-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1152, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
3.2.
Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2013.
Conclusie 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: Overschrijding redelijke termijn. Compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegepast in de eveneens bij de HR aanhangige hoofdzaak.
Nr. 11/05291
Mr. Wortel
Zitting 1 oktober 2013
conclusie inzake
[betrokkene]
1.1 Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen een op 21 juli 2011 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Leeuwarden, zitting houdend te Arnhem, waarbij het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 4.900,-, en de veroordeelde ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd aan de Staat hetzelfde bedrag te betalen.
1.2 Namens de verdachte heeft mr. J. Kuiper, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
1.3 Deze zaak vertoont samenhang met de zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is onder griffienummer 11/05300, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
2.1 Het middel behelst de klacht dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is aangenomen op basis van minstens één eerdere oogst, terwijl in de strafzaak niet het telen van de hennepplanten doch slechts het opzettelijk aanwezig hebben daarvan bewezen is verklaard.
2.2 De omstandigheid dat de bewezenverklaring niet het telen van de hennepplanten betreft kan in elk geval niet doorslaggevend zijn. Ook dat telen is immers een vorm van bezit waarmee niet zonder meer een voordeel gerealiseerd kan zijn. Pas als aannemelijk wordt dat een afnemer bij vooruitbetaling, nog voor het oogsten en leveren van de hennep, heeft betaald, kan ‘telen’ een handeling zijn die reeds voordeel heeft opgeleverd.
Dit roept de vraag op waarom het (opzettelijk) aanwezig hebben van hennep niet evenzeer een bezitshandeling kan zijn waarvan in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval – de hoeveelheid hennepplanten, de professionele inrichting van de kwekerij en/of de kennelijke omvang van de investeringen – kan worden aangenomen dat zij reeds een voordeel heeft gebracht. Tot die bijzonderheden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het enkele voorhanden hebben van hennep reeds een voordeel heeft opgeleverd, behoort zeker ook de omstandigheid dat in de kwekerij al eens werd geoogst. Er is immers geen reden om aan te nemen dat bij het oogsten van hennep (als roesmiddel, dus niet voor de verwerking van de plantenvezels in textiel of iets dergelijks) de opgekweekte planten verloren gaan. Dat oogsten geschiedt, voor zover mij bekend, door het wegknippen van de plantentoppen waarna de planten weer kunnen uitgroeien en nieuwe toppen kunnen ontwikkelen. Er zal misschien wel een grens zijn aan het vermogen van de hennepplant om telkens opnieuw toppen te vormen en in bloei te geraken, maar in de praktijk kan worden aangenomen dat een eerdere oogst in een hennepkwekerij geheel of ten dele afkomstig is geweest van de hennepplanten die later, bij ontdekking van de kwekerij, zijn aangetroffen. Daaruit volgt bovendien dat niet met precisie vastgesteld behoeft te worden of de eerdere oogst is verkregen binnen het in de bewezenverklaring (van opzettelijk aanwezig hebben) genoemde tijdvak.
2.3 Aangezien het Hof in deze ontnemingsprocedure niet méér behoefde vast te stellen dan de aannemelijkheid dat het voordeel door middel van het in de strafzaak bewezen feit is behaald, getuigt het in dit middel bestreden oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting, Het is toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
3.1 Het middel leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
3.2 In de conclusie die vandaag inzake de onderliggende strafzaak wordt genomen is erop gewezen dat de met behandeling van dat cassatieberoep gemoeide tijd de aandacht vraagt.
Met die kanttekening strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
wnd A-G