Rb. Rotterdam, 22-11-2006, nr. 10/765054-06
ECLI:NL:RBROT:2006:AZ3033
- Instantie
Rechtbank Rotterdam (Politierechter)
- Datum
22-11-2006
- Zaaknummer
10/765054-06
- LJN
AZ3033
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2006:AZ3033, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 22‑11‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft een partij van 10.800 (speelgoed)pistooltjes doen invoeren. Ter beoordeling staat of deze voorwerpen wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens en daardoor zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. De politierechter acht bij de beantwoording van deze vraag van belang dat - naar valt aan te nemen - degene die bedreigd wordt met een voorwerp dat op een vuurwapen lijkt, mede gezien de gemoedstoestand die een dergelijke bedreiging pleegt teweeg te brengen, niet de gelegenheid zal hebben om dat voorwerp nauwkeurig te bestuderen. Geringe verschillen in vorm en afmetingen staan er dan ook niet aan in de weg dat een "sprekende gelijkenis" wordt aangenomen. De kleur van het te beoordelen voorwerp doet in het geheel niet terzake. In het onderhavige geval is er naar het oordeel van de politierechter een sprekende gelijkenis. De politierechter gelast de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen en ziet - mede gezien de (vruchteloos gebleken) inspanningen die verdachte zich heeft getroost om duidelijkheid te verkrijgen over de toelaatbaarheid van dergelijke voorwerpen - geen aanleiding om daarnaast nog een andere straf of maatregel op te leggen.
Parketnummer: 10/765054-06
Datum uitspraak: 22 november 2006
Tegenspraak
VONNIS
Van de politierechter in de RECHTBANK ROTTERDAM, in de zaak tegen de verdachte vennootschap (verder te noemen verdachte),
[naam verdachte B.V.]
gevestigd aan [adres en vestigingsplaats],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door: [naam vertegenwoordiger],
geboren op: [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende te: [adres en woonplaats],
functie: bestuurder/enig aandeelhouder bij [naam verdachte B.V.],
raadsman mr. W.E. Pors en raadsvrouwe mr. S.E. Schalkwijk, beiden advocaat te 's-Gravenhage.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie aangeduid als bijlage A aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Oosterveld heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter grootte van € 20.000,-, en
- onttrekking aan het verkeer van de in beslaggenomen goederen (i.c. 10.800 stuks (speelgoed)
wapens).
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld in de aangehechte bijlage, aangeduid als B. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I (...); 7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn."
Artikel 2, vierde lid, van de Wet wapens en munitie bepaalt dat voorwerpen die klaarblijkelijk zijn bestemd om als speelgoed te worden gebruikt en die redelijkerwijze niet geschikt kunnen worden geacht om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen - onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder categorie I, sub 7° - geen wapens zijn in de zin van deze wet.
In artikel 3, aanhef en onder b, van deze Regeling, zoals deze bepaling luidde van 12 juli 1997 tot en met 30 november 2001 (Stcrt. 1997, 129), werden - voor zover hier van belang - voorwerpen die wat betreft hun vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens aangewezen als voorwerpen van categorie I, sub 7°.
Op 1 december 2001 is een wijziging van de Regeling wapens en munitie (Stcrt. 2001, 230) in werking getreden, die er onder meer toe strekt dat het "kleurcriterium" in artikel 3 van de Regeling vervalt.
Ter beoordeling staat of de onderhavige voorwerpen wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens en daardoor zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan vallen de voorwerpen niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 2, vierde lid, van de Wet wapens en munitie.
De politierechter gaat er van uit dat de voorwerpen die door de douane in beslag zijn genomen en waarop de tenlastelegging ziet, in ieder geval wat vorm en afmetingen betreft identiek zijn aan het voorwerp dat ter zitting als stuk van overtuiging is overgelegd en aan het voorwerp dat is beschreven in proces-verbaal nr. 2006-0262-00145/01 van 20 april 2006, opgemaakt door verbalisant G.P.W. Stavast. In dit proces-verbaal wordt geconcludeerd dat de in beslaggenomen voorwerpen wat vorm en afmetingen betreft een sprekende gelijkenis vertonen met een vuurwapen, namelijk een pistool, merk FN model 1910.
De politierechter stelt vast dat de foto's van een FN 1910-pistool die door de raadslieden van verdachte zijn overgelegd, afwijken van de foto die als bijlage 5 / 11 bij het proces-verbaal is gevoegd. De politierechter houdt het er op dat de bij het proces-verbaal gevoegde foto geen FN 1910-pistool weergeeft, maar een pistool van een ander type, net als de FN 1910 gefabriceerd door de Fabrique Nationale d'Armes de Guerre Herstal Belgique.
Door de raadslieden van verdachte is er op gewezen dat de in beslaggenomen voorwerpen wat betreft hun kleur, vorm en afmetingen wezenlijk verschillen van het FN 1910-pistool. Zo heeft het FN 1910-pistool huns inziens een slankere, langere loop, een langere kolf en een groter formaat en hebben de in beslaggenomen voorwerpen - anders dan de FN 1910 - geen vizier en geen merk of logo en wijkt ook de kleurstelling af.
De politierechter acht van belang dat - naar valt aan te nemen - degene die bedreigd wordt met een voorwerp dat op een vuurwapen lijkt, mede gezien de gemoedstoestand die een dergelijke bedreiging pleegt teweeg te brengen, niet de gelegenheid zal hebben om dat voorwerp nauwkeurig te bestuderen. Bij de uitleg en toepassing van het begrip "sprekende gelijkenis" uit artikel 3 van de Regeling wapens en munitie moet dan ook in het oog worden gehouden dat die sprekende gelijkenis er bij een oppervlakkige beschouwing moet zijn. Geringe verschillen in vorm en afmetingen tussen het onderhavige voorwerp en het pistool dat wordt getoond op de foto in het dossier staan er dan ook niet aan in de weg dat een "sprekende gelijkenis" wordt aangenomen. Voor dat oordeel vindt de politierechter steun in de toelichting bij de eerder genoemde wijziging van de Regeling wapens en munitie. In die toelichting wordt - kort weergegeven - gesteld dat bij de beantwoording van de vraag of er een "sprekende gelijkenis" is, de kleur van het te beoordelen voorwerp geen enkele rol meer kan spelen en dat het criterium 'afmetingen' ondergeschikt is aan het criterium 'vorm'. De laatste jaren zijn immers steeds meer vuurwapens op de markt verschenen met totaal uiteenlopende kleuren en afmetingen. Een verschil van enkele centimeters is daarom niet van belang. De vorm moet - wil er een "sprekende gelijkenis" zijn - overeenkomen met die van vuurwapens in het algemeen.
Naar het oordeel van de politierechter komen - gegeven de uitleg die hierboven aan het begrip "sprekende gelijkenis" is gegeven - de vorm en afmetingen van het onderhavige voorwerp zodanig overeen met die van een vuurwapen, dat moet worden gesproken van een "sprekende gelijkenis" als bedoeld in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie. Hieruit vloeit voort dat het onderhavige voorwerp valt onder artikel 2, eerste lid, categorie I, sub 7° van de Wet wapens en munitie en dat de uitzondering die in artikel 2, vierde lid, van de Wet wapens en munitie is neergelegd, voor dit voorwerp niet geldt.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van de verdachte vennootschap, zoals c.q. voor zover van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft - als importeur en groothandel in speelgoed - een partij doen invoeren van 10.800 voorwerpen, die zodanig op een vuurwapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Verdachte had de bedoeling deze voorwerpen door te verkopen aan kermisexploitanten en speelgoedwinkels.
Namens verdachte is betoogd dat zij al sinds oktober 2004 vruchteloos in overleg is met politie en justitie om duidelijkheid te verkrijgen over de criteria die worden aangelegd wanneer speelgoedwapens worden beoordeeld in het licht van de Wet wapens en munitie. Zo zijn tijdens een vergadering monsters van speelgoedwapens getoond aan wapenexperts van de politie en de marechausee, waarbij bleek dat bij de verschillende experts verschil van inzicht bestond over die monsters. De vertegenwoordiger vraagt zich daarom af hoe - wanneer de experts het al niet eens kunnen worden - de politie-ambtenaar die een speelgoedwapen bij een kermisexploitant aantreft, kan beoordelen of het bezit en de verkoop van dat speelgoedwapen wel of niet geoorloofd is. De reizende kermisexploitanten die een groot deel van verdachtes klantengroep vormen, zien zich volgens verdachte dan ook geconfronteerd met rechtsongelijkheid. Een speelgoedwapen dat in één district of gemeente wel wordt toegelaten, wordt in een ander district of een andere gemeente niet toegestaan. Ook in België en Duitsland, waar een groot deel van verdachtes afzetmarkt ligt, gelden andere (ruimere) normen en inzichten, aldus verdachte.
De politierechter acht voldoende aannemelijk dat verdachte moeite heeft gedaan om duidelijkheid te krijgen over de toelaatbaarheid van speelgoedwapens. Niet gebleken is overigens dat verdachte een monster van de onderhavige partij aan één of meer experts heeft voorgelegd. De politierechter stelt vervolgens vast dat verdachte - hoewel ook uit de uiteenlopende meningen van eerder door haar geraadpleegde deskundigen gebleken was dat de import van voorwerpen als de onderhavige mogelijk een strafbaar feit zou kunnen opleveren - bewust het risico heeft genomen dat zij, door de onderhavige voorwerpen in te kopen en te importeren, de Wet wapens en munitie zou overtreden. Ten overvloede overweegt de politierechter daarom dat een beroep op afwezigheid van alle schuld, wanneer dat namens verdachte met zoveel woorden zou zijn opgeworpen, geen kans van slagen zou hebben gehad.
De politierechter heeft anderzijds begrip voor de problemen waarvoor verdachte zich ziet geplaatst. Het komt de politierechter voor dat die problemen voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door de wet- en regelgeving, die onvoldoende duidelijkheid biedt en kàn bieden. Verdachte en haar branchegenoten zouden gebaat zijn bij een autoriteit die (bijvoorbeeld door middel van een vergunningenstelsel) een bindend oordeel geeft over individuele speelgoedwapens die bij wijze van monster worden voorgelegd, voordat tot grootschalige inkoop en import wordt overgegaan.
Het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke geldboete zou onvoldoende recht doen aan de complexiteit van de materie en aan de inspanningen die verdachte zich heeft getroost om strafvervolging te voorkomen.
In het voordeel van verdachte weegt de politierechter mee dat verdachte blijkens het op haar naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 oktober 2006 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verder acht de politierechter van belang dat ter zitting namens verdachte is medegedeeld dat het inkoopbeleid inmiddels zo is gewijzigd dat alleen speelgoedwapens worden ingekocht die klaarblijkelijk als speelgoed zijn aan te merken, anders gezegd dat de grens van het strafbare nu nog nadrukkelijker wordt gemeden.
Onder deze omstandigheden acht de politierechter ook het opleggen van een voorwaardelijke straf niet aangewezen.
Alles afwegend ziet de politierechter aanleiding om verdachte wel schuldig te verklaren, maar haar geen straf op te leggen. Daarbij neemt de politierechter in aanmerking dat de te nemen beslissing over de in beslag genomen voorwerpen, mede gezien de totale waarde die die voorwerpen vertegenwoordigen, verdachte een aanzienlijk nadeel zal berokkenen.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen te onttrekken aan het verkeer.
Het bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan.
De in beslag genomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 9a, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart onttrokken aan het verkeer: 10.800 stuks (speelgoed) wapens;
- bepaalt dat overigens geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Havik, politierechter,
in tegenwoordigheid van Van Room, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2006.