Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2020/1783 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (bewijsverkrijging)
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 22-12-2020
- Bronpublicatie:
25-11-2020, PbEU 2020, L 405 (uitgifte: 02-12-2020, regelingnummer: 2020/1783)
- Inwerkingtreding
22-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2020, PbEU 2020, L 405 (uitgifte: 02-12-2020, regelingnummer: 2020/1783)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Europees burgerlijk procesrecht
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
(herschikking)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (bewijsverkrijging)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad (3) is al eerder gewijzigd. Aangezien nieuwe, ingrijpende wijzigingen nodig zijn, moet ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening worden overgegaan.
- (2)
De Unie heeft zich ten doel gesteld de Unie in stand te houden en te ontwikkelen als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Unie, naast andere maatregelen, maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken te nemen die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.
- (3)
Voor de goede werking van de interne markt en de ontwikkeling van een ruimte van burgerlijk recht in de Unie is het nodig de samenwerking tussen de gerechten van de verschillende lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging verder te verbeteren en te versnellen. Deze verordening heeft ten doel juridische procedures doeltreffender te maken en sneller te laten verlopen door de mechanismen voor samenwerking op het gebied van bewijsverkrijging in grensoverschrijdende procedures te vereenvoudigen en te stroomlijnen, en tevens vertragingen en kosten voor personen en ondernemingen te helpen beperken. Zorgen voor meer rechtszekerheid en eenvoudigere, gestroomlijnde en gedigitaliseerde procedures, zal personen en ondernemingen aanmoedigen grensoverschrijdende transacties aan te gaan, waardoor de handel binnen de Unie een impuls krijgt, hetgeen ten goede komt aan de werking van de interne markt.
- (4)
Deze verordening bevat regels betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de verschillende lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.
- (5)
Voor de toepassing van deze verordening worden onder de term ‘gerecht’ ook autoriteiten verstaan die rechterlijke taken uitvoeren, die handelen op grond van een bevoegdheidsdelegatie door een rechterlijke autoriteit of die handelen onder het toezicht van een rechterlijke autoriteit en die uit hoofde van het nationale recht bevoegd zijn om bewijs te verkrijgen met het oog op een gerechtelijke procedure in burgerlijke en handelszaken. Dit omvat in het bijzonder autoriteiten die als gerecht worden aangemerkt uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie, zoals Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad (4), en Verordeningen (EU) nr. 1215/2012(5) en (EU) nr. 650/2012(6) van het Europees Parlement en de Raad.
- (6)
Om zo veel mogelijk duidelijkheid en rechtszekerheid te waarborgen, moet het verzoek om bewijsverkrijging worden verzonden met behulp van een formulier dat wordt ingevuld in de taal van de lidstaat van het aangezochte gerecht of in een andere door die lidstaat aanvaarde taal. Om dezelfde redenen moet ook voor de verdere communicatie tussen de betrokken gerechten zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van formulieren.
- (7)
Om te zorgen voor de snelle verzending van verzoeken en mededelingen tussen lidstaten met het oog op betekening of kennisgeving, moet gebruik worden gemaakt van geschikte moderne communicatietechnologieën. Daarom moet alle communicatie en uitwisseling van stukken in de regel worden uitgevoerd via een veilig en betrouwbaar gedecentraliseerd IT-systeem, dat uit nationale IT-systemen bestaat die onderling verbonden zijn en op technisch vlak interoperabel zijn, bijvoorbeeld, en zonder afbreuk te doen aan verdere technologische vooruitgang, gebaseerd op e-CODEX. Dienovereenkomstig moet een gedecentraliseerd IT-systeem worden opgezet voor de uitwisseling van gegevens uit hoofde van deze verordening. Het gedecentraliseerde karakter van dat IT-systeem zou alleen gegevensuitwisseling tussen één lidstaat en een andere mogelijk maken, zonder dat een van de instellingen van de Unie bij die uitwisseling betrokken is.
- (8)
Onverminderd mogelijke toekomstige technologische vooruitgang mogen het veilige gedecentraliseerde IT-systeem en de onderdelen ervan niet noodzakelijkerwijs worden opgevat als een gekwalificeerde dienst voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7).
- (9)
De Commissie moet verantwoordelijk zijn voor het creëren, onderhouden en verder ontwikkelen van referentie-implementatiesoftware die de lidstaten in plaats van een nationaal IT-systeem moeten kunnen gebruiken, overeenkomstig de beginselen van gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen. De Commissie moet de referentie-implementatiesoftware ontwerpen, ontwikkelen en onderhouden conform de voorschriften en beginselen inzake gegevensbescherming van Verordeningen (EU) 2018/1725(8) en (EU) 2016/679(9) van het Europees Parlement en de Raad, met name de beginselen van gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen. De referentie-implementatiesoftware moet ook passende technische maatregelen omvatten en de nodige organisatorische maatregelen mogelijk maken om een mate van veiligheid en interoperabiliteit te waarborgen die geschikt is voor de uitwisseling van informatie in het kader van bewijsverkrijging.
- (10)
In verband met de onderdelen van het gedecentraliseerde IT-systeem die onder de verantwoordelijkheid van de Unie vallen, moet de beheerentiteit over voldoende middelen beschikken om de goede werking van dat systeem te verzekeren.
- (11)
De uit hoofde van het nationale recht bevoegde autoriteit(en) moet(en) als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van Verordening (EU) 2016/679 belast zijn met de verwerking van persoonsgegevens die zij uit hoofde van deze verordening uitvoer(t)(en) met het oog op de verzending van verzoeken en overige communicatie tussen lidstaten.
- (12)
Verzending via het gedecentraliseerde IT-systeem kan onmogelijk worden als gevolg van verstoring van het systeem of door de aard van het bewijs, bijvoorbeeld wanneer DNA of bloedmonsters worden verzonden. Het is mogelijk dat andere communicatiemiddelen ook geschikter zijn in uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld situaties waarin het omzetten van omvangrijke documentatie in elektronische vorm een onevenredige administratieve belasting zou betekenen voor de bevoegde autoriteiten of waarin het originele stuk in papieren vorm nodig is om de authenticiteit ervan te beoordelen. Indien het gedecentraliseerde IT-systeem niet wordt gebruikt, moet de verzending met de meest geschikte alternatieve middelen geschieden. Dergelijke alternatieve middelen moeten onder meer inhouden dat de verzending zo snel mogelijk en op een veilige manier geschiedt met andere veilige elektronische middelen of per post.
- (13)
Om elektronische grensoverschrijdende verzendingen van stukken via het gedecentraliseerde IT-systeem te bevorderen, mag aan dergelijke stukken geen rechtsgevolg worden ontzegd en mogen dergelijke stukken niet ontoelaatbaar worden geacht als bewijsmiddel in de procedure louter omdat ze in elektronische vorm zijn. Dat beginsel moet evenwel de beoordeling van de rechtsgevolgen van dergelijke stukken of de toelaatbaarheid ervan als bewijsmiddel overeenkomstig het nationale recht onverlet laten. Het mag evenmin afbreuk doen aan het nationale recht inzake de omzetting van stukken.
- (14)
Deze verordening mag geen afbreuk doen aan het vermogen van de autoriteiten om informatie uit te wisselen in het kader van stelsels die uit hoofde van andere Unie-instrumenten zijn ingesteld, zoals Verordening (EU) 2019/1111 of Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad (10), zelfs indien de betrokken informatie bewijskracht heeft, waardoor de keuze van de meest geschikte methode aan de verzoekende autoriteit toekomt.
- (15)
Verzoeken om bewijsverkrijging moeten vlot worden uitgevoerd. Kan een verzoek niet binnen 90 dagen na ontvangst door het aangezochte gerecht worden uitgevoerd, dan moet het aangezochte gerecht het verzoekende gerecht daarvan in kennis stellen, met opgave van de redenen die een vlotte uitvoering van het verzoek in de weg staan.
- (16)
Om ervoor te zorgen dat deze verordening doeltreffend is, moeten de omstandigheden waarin het mogelijk is de uitvoering van een verzoek om bewijsverkrijging te weigeren, beperkt blijven tot strikt begrensde uitzonderlijke gevallen.
- (17)
Het aangezochte gerecht moet een verzoek om bewijsverkrijging overeenkomstig zijn nationale recht uitvoeren.
- (18)
De partijen en eventueel hun vertegenwoordigers moeten aanwezig kunnen zijn bij de bewijsverkrijging, indien daarin is voorzien in het recht van de lidstaat van het verzoekende gerecht, om de procedure te kunnen volgen alsof de bewijsverkrijging in de lidstaat van het verzoekende gerecht zou hebben plaatsgevonden. Zij moeten ook het recht hebben te verzoeken aan de bewijsverkrijging te mogen deelnemen om daarbij een actievere rol te kunnen spelen. De voorwaarden waaronder zij aan de bewijsverkrijging kunnen deelnemen, moeten evenwel door het aangezochte gerecht overeenkomstig zijn nationale recht worden vastgesteld.
- (19)
De vertegenwoordigers van het verzoekende gerecht moeten aanwezig kunnen zijn bij de bewijsverkrijging, indien zulks verenigbaar is met het recht van de lidstaat van het verzoekende gerecht, om het bewijs beter te kunnen beoordelen. Zij moeten ook het recht hebben te verzoeken onder de door het aangezochte gerecht overeenkomstig zijn nationale recht bepaalde voorwaarden aan de bewijsverkrijging te mogen deelnemen, om daarbij een actievere rol te kunnen spelen.
- (20)
Om de bewijsverkrijging te vergemakkelijken, moet het voor een gerecht van een lidstaat mogelijk zijn om overeenkomstig zijn nationale recht rechtstreeks in een andere lidstaat bewijs te verkrijgen, mits het verzoek om rechtstreekse bewijsverkrijging door de andere lidstaat wordt aanvaard en onder de door het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat bepaalde voorwaarden.
- (21)
Het potentieel van moderne communicatietechnologie, zoals videoconferenties, die een belangrijk middel vormen om de bewijsverkrijging te vereenvoudigen en te bespoedigen, wordt momenteel niet optimaal benut. Indien de bewijsverkrijging inhoudt dat een in een andere lidstaat aanwezige persoon, zoals een getuige, een procespartij of een deskundige, moet worden verhoord, moet het verzoekende gerecht de bewijsverkrijging rechtstreeks via videoconferentie of andere technologie voor communicatie op afstand verrichten, indien die technologie voor het gerecht beschikbaar is en indien het gerecht van mening is dat het gebruik ervan gezien de specifieke omstandigheden van de zaak en met het oog op een eerlijke rechtspleging gepast is. Videoconferentie zou ook kunnen worden gebruikt om een kind te verhoren, zoals bepaald in Verordening (EU) 2019/1111. Indien evenwel het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat bepaalde voorwaarden noodzakelijk acht, moet rechtstreekse bewijsverkrijging onder die voorwaarden geschieden overeenkomstig het recht van die lidstaat. Het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat moet de rechtstreekse bewijsverkrijging geheel of gedeeltelijk kunnen weigeren indien dergelijke rechtstreekse bewijsverkrijging strijdig zou zijn met de fundamentele beginselen van het recht van die lidstaat.
- (22)
Wanneer de bewijsverkrijging moet geschieden door het verhoren van een persoon via videoconferentie of andere technologie voor communicatie op afstand, moet het verzoekende gerecht op verzoek bijstand krijgen bij het vinden van een tolk, inclusief, wanneer daar uitdrukkelijk om wordt verzocht, bij het vinden van een beëdigde tolk.
- (23)
Het gerecht waarbij de zaak is aangebracht moet de partijen en hun wettelijke vertegenwoordigers inlichten over de procedure voor overlegging van stukken of ander materiaal wanneer de verhoren via videoconferentie of via een andere geschikte technologie voor communicatie op afstand worden gevoerd.
- (24)
Om de bewijsverkrijging door diplomatieke of consulaire ambtenaren te vergemakkelijken, moeten die personen op het grondgebied van een andere lidstaat en binnen het gebied waar zij geaccrediteerd zijn, bewijs kunnen verkrijgen zonder dat een voorafgaand verzoek nodig is, door onderdanen van de lidstaat die zij vertegenwoordigen zonder dwang te verhoren in het kader van een procedure die aanhangig is bij een gerecht van de lidstaat die zij vertegenwoordigen. Het moet evenwel aan de lidstaat worden overgelaten te bepalen of bewijsverkrijging tot het takenpakket van zijn diplomatieke of consulaire ambtenaren behoort.
- (25)
De bewijsverkrijging door diplomatieke of consulaire ambtenaren moet plaatsvinden in de kantoren van de diplomatieke missie of het consulaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. Die omstandigheden zouden het feit kunnen omvatten dat de te verhoren persoon wegens ernstige ziekte niet in staat is naar die kantoren te komen.
- (26)
De uitvoering van een verzoek om bewijsverkrijging overeenkomstig deze verordening mag geen aanleiding geven tot terugbetaling van heffingen of kosten. Indien het aangezochte gerecht evenwel om terugbetaling verzoekt, dienen de vergoedingen betaald aan deskundigen en tolken, alsmede de kosten veroorzaakt door de uitvoering volgens een bijzondere procedure waarin wordt voorzien door zijn nationale recht of door het gebruik van technologie voor communicatie op afstand, niet door dat gerecht gedragen te worden. In een dergelijk geval moet het verzoekende gerecht de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de terugbetaling onverwijld geschiedt. Wanneer het advies van een deskundige wordt vereist, moet het aangezochte gerecht, vóór de uitvoering van het verzoek, het verzoekende gerecht kunnen verzoeken om een voldoende deposito of voorschot voor de kosten.
- (27)
Teneinde de in bijlage I bij deze verordening opgenomen formulieren bij te werken of technisch aan te passen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van die bijlage. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(11). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
- (28)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).
- (29)
Deze verordening moet voorrang hebben op de bepalingen van door de lidstaten gesloten bilaterale en multilaterale overeenkomsten en regelingen die hetzelfde toepassingsgebied hebben als deze verordening. Deze verordening belet lidstaten niet om overeenkomsten of regelingen te behouden of te sluiten om de samenwerking inzake bewijsverkrijging verder te vergemakkelijken, op voorwaarde dat die overeenkomsten of regelingen verenigbaar zijn met deze verordening.
- (30)
Het is van essentieel belang dat er effectieve middelen voor verwerving, bewaring en overlegging van bewijs beschikbaar zijn, en dat de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd en vertrouwelijke informatie wordt beschermd. Het is in dit verband belangrijk om het gebruik van moderne technologieën aan te moedigen.
- (31)
De procedures voor het verkrijgen, bewaren en overleggen van bewijs moeten garanderen dat de procedurele rechten, alsmede de persoonlijke levenssfeer en de integriteit en vertrouwelijkheid van persoonsgegevens worden beschermd in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht.
- (32)
Het is belangrijk ervoor te zorgen dat deze verordening in overeenstemming met het recht van de Unie op het gebied van gegevensbescherming wordt toegepast, en dat de toepassing van deze verordening de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, eerbiedigt. Het is ook belangrijk ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van deze verordening plaatsvindt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679, Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (13), alsook Verordening (EU) 2018/1725. In het kader van deze verordening mogen persoonsgegevens enkel worden verwerkt voor de hierin vastgelegde specifieke doelstellingen.
- (33)
Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet de Commissie deze verordening evalueren op basis van via specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie om de daadwerkelijke effecten van deze verordening en de behoefte aan verdere acties na te gaan. Wanneer lidstaten gegevens verzamelen over het aantal verzonden verzoeken en het aantal uitgevoerde verzoeken en over het aantal gevallen waarin die verzoeken langs een andere weg dan het gedecentraliseerde IT-systeem verzonden zijn, moeten zij dergelijke gegevens voor monitoringdoeleinden aan de Commissie verstrekken. De door de Commissie als back-endsysteem ontwikkelde referentie-implementatiesoftware moet de voor monitoringdoeleinden benodigde gegevens programmagewijs verzamelen, en die gegevens moeten aan de Commissie worden toegezonden. Wanneer de lidstaten ervoor kiezen in plaats van de door de Commissie ontwikkelde referentie-implementatiesoftware een nationaal IT-systeem te gebruiken, kan dat systeem worden uitgerust om die gegevens programmagewijs te verzamelen en in dat geval moeten die gegevens aan de Commissie worden toegezonden.
- (34)
Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de totstandbrenging van een vereenvoudigd juridisch kader om de rechtstreekse, doeltreffende en snelle verzending van verzoeken en mededelingen inzake bewijsverkrijging te waarborgen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
- (35)
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 geraadpleegd en heeft op 13 september 2019 een advies uitgebracht (14).
- (36)
Om de bepalingen ervan toegankelijker en leesbaarder te maken, moet Verordening (EG) nr. 1206/2001 worden ingetrokken en vervangen door deze verordening.
- (37)
Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.
- (38)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 62 van 15.2.2019, blz. 56.
Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 4 november 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 23 november 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PB L 178 van 2.7.2019, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107).
Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).
PB C 370 van 31.10.2019, blz. 24.