Rb. Rotterdam, 10-08-2005, nr. 10/632349-05
ECLI:NL:RBROT:2005:AU0860
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
10-08-2005
- Zaaknummer
10/632349-05
- LJN
AU0860
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2005:AU0860, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 10‑08‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 302 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑08‑2005
Inhoudsindicatie
Zware overtreding op voetbalveld met zwaar lichamelijk letsel; zware mishandeling (met voorwaardelijk opzet) bewezen verklaard. De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen (waaronder de ter zitting getoonde tv-beelden) vastgesteld dat verdachte tijdens een voetbalwedstrijd met hoge snelheid en met gestrekt been een Go Ahead Eagles-speler op het onderbeen heeft geraakt, juist toen het slachtoffer de bal had weggeschoten. Door deze actie op deze wijze uit te voeren heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij niet de bal, maar het slachtoffer zou raken en dat hij het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel (o.m. een gecompliceerde beenbreuk) zou toebrengen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het naar algemene ervaringsregels, die ook bij verdachte als profvoetballer bekend mogen worden verondersteld, op zijn minst mogelijk, zo niet waarschijnlijk is dat het met een zo hoge snelheid en kracht, met een gestrekt been en met een geschoeide voet raken van andermans onderbeen leidt tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
Parketnummer van de berechte zaak: 10/632349-05
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/632349-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijde genummerd 1A).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven - :
- de bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN DE VERVOLGING
Aan de stelling van de raadsvrouw dat sprake is van willekeur bij deze vervolging heeft zij niet de conclusie willen verbinden dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging omdat de raadsvrouw verkiest om een uitspraak te krijgen op de inhoudelijke hoofdzaak.
Ook de rechtbank acht geen beletselen voor vervolging aanwezig, zodat de officier van justitie ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
verdachte, op 17 december 2004 te Rotterdam, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde (open)
beenbreuk en een slagaderlijke bloeding en zenuwletsel en blijvende
littekens, heeft toegebracht, door opzettelijk met zijn, verdachtes, gestrekte
been tegen het been van die [slachtoffer] te springen en
te trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
De raadsvrouw van verdachte heeft de vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, aangezien naar haar mening niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft er in dit verband ten eerste op gewezen dat strafrechtelijke leerstukken als (voorwaardelijk) opzet in voetbalsituaties als de onderhavige anders moeten worden beoordeeld dan daarbuiten. Dit onderscheid leidt zij af uit de omstandigheid dat de Hoge Raad in sport- of spelsituaties een strenger (civielrechtelijk) aansprakelijkheidscriterium hanteert.
De raadsvrouw acht verder van belang dat verdachte steeds heeft verklaard dat zijn actie er op was gericht de bal te raken en niet (het been van) het slachtoffer. Dit valt naar haar mening af te leiden uit de zogeheten ‘stills’ van de tv-opnamen die van het incident zijn gemaakt. Hieruit zou ook blijken dat verdachtes ogen steeds op de bal waren gericht en niet op (het been van) het slachtoffer. Naar haar mening kan niet bewezen worden dat verdachte, in de hooguit enkele seconden durende actie, de kans op zwaar letsel van het slachtoffer op de koop toe heeft genomen. Er is haars inziens hooguit sprake van bewuste schuld, van grove onachtzaamheid.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank kan de raadsvrouw niet zonder meer volgen in haar betoog dat over de aan- of afwezigheid van opzet wezenlijk anders moet worden geoordeeld wanneer het gaat om een incident dat zich tijdens een voetbalwedstrijd heeft afgespeeld. De op dit punt door de raadsvrouw gemaakte opmerkingen en aangehaalde voorbeelden hebben, naar het de rechtbank voorkomt, slechts betrekking op de (civielrechtelijke) onrechtmatigheid dan wel de strafrechtelijke wederrechtelijkheid van gedragingen tijdens een sportwedstrijd, en niet op de aan- of afwezigheid van opzet.
De rechtbank is zich er van bewust dat de (al dan niet geschreven) bijzondere regels die binnen het voetbal gelden, van invloed zijn op de beoordeling van de wederrechtelijkheid van een gedraging die tijdens een voetbalwedstrijd heeft plaatsgevonden.
De onderhavige gedraging - het met een gestrekt been trappen tegen het onderbeen van het slachtoffer vlak onder diens knie, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk
letsel heeft bekomen - moet naar het oordeel van de rechtbank (behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond, waarvan de rechtbank niet is gebleken) zonder meer als wederrechtelijk worden aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een dergelijke gedraging in de Handleiding voor scheidsrechters veldvoetbal (opgesteld door de KNVB; hierna: de Handleiding), wordt betiteld als “inkomen met gevaarlijk gestrekt been” en wordt aangemerkt als een ernstige overtreding, die moet worden bestraft met een directe vrije schop dan wel strafschop en met veldverwijdering. Dat juist vanwege het gevaar van (ernstig) lichamelijk letsel deze overtreding als zo ernstig wordt beschouwd, is in de voetbalwereld een feit van algemene bekendheid.
In het arrest van 25 maart 2003 (NJ 2003, 552; het zogenoemde HIV-arrest) heeft de Hoge Raad overwogen dat “voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden”. “De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat verdachte die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen beslissend (of concludent) inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen - waaronder het verhandelde ter terechtzitting, waarin tv-beelden van het incident zijn getoond - het volgende worden afgeleid.
Het slachtoffer, dat de bal van een medespeler, Go Ahead Eagles-speler [naam medespeler], toegespeeld had gekregen, maakte aanstalten om de bal naar voren te schieten, in de richting van het strafschopgebied van Sparta. Verdachte, die juist met hoge snelheid om die [medespeler] heen was gerend, zette met diezelfde snelheid onmiddellijk een actie in, die er in bestond dat hij zijn been eerst gekromd en daarna gestrekt vooruit bracht op een hoogte van circa een halve meter boven de grond.
Het slachtoffer heeft op ditzelfde moment zijn been naar voren gezwaaid om de bal weg te schieten.
Juist op het moment waarop de bal van de rechtervoet van het slachtoffer was gekomen, raakte verdachte met de onderkant van zijn rechterschoen het rechter onderbeen van het slachtoffer, onder de knie.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich door deze actie op deze wijze uit te voeren willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij niet de bal, maar het slachtoffer zou raken en dat hij het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het naar algemene ervaringsregels, die ook bij verdachte als profvoetballer bekend mogen worden verondersteld, op zijn minst mogelijk, zo niet waarschijnlijk is dat het met een zo hoge snelheid en kracht, met een gestrekt been en met een geschoeide voet raken van andermans onderbeen leidt tot zwaar lichamelijk letsel. Ook uit de Handleiding voor scheidsrechters veldvoetbal maakt de rechtbank op dat het inkomen met een gestrekt been vanwege de grote kans op het toebrengen van ernstige blessures als zeer gevaarlijk wordt beschouwd en om die reden in het voetbal met veldverwijdering wordt bestraft.
Verder had verdachte, nu hij gezien had dat het slachtoffer de bal weg wilde schieten, moeten beseffen dat het been van het slachtoffer en de bal op het moment waarop verdachte de bal wilde raken, zo dicht bij elkaar waren dat er een gerede kans was dat verdachte het been en niet de bal zou raken.
Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes actie, zoals die blijkt uit de tv-beelden en zoals die hierboven is beschreven, moet die actie naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Anders en eenvoudiger gezegd: bij het bekijken van de bewegende beelden zoals door de rechtbank waargenomen bij het onderzoek ter terechtzitting, ziet men dat de trap met het gestrekte been van verdachte het been van het slachtoffer op een ernstig verkeerde manier “moet” raken, en onmogelijk de bal kon raken. Verdachte heeft bovendien 10 jaar ervaring als voetballer en speelt inmiddels in het eerste elftal van Sparta. Deze ervaring moet hebben geleid tot groot inzicht in het spel en controle over verdachtes bewegingen. Daar steekt de gewraakte gedraging schril bij af. Ook dit draagt bij tot de conclusie dat verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
De stelling van verdachte en zijn raadsvrouw dat verdachte slechts de bedoeling had de bal te raken, sluit het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet uit. De door de raadsvrouw getoonde ‘stills’ van de tv-beelden zijn naar het oordeel van de rechtbank overigens niet zo duidelijk, dat daaruit zonder meer valt op te maken dat verdachte tijdens zijn actie slechts oog had voor de bal.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAFFEN
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte is tijdens de voetbalwedstrijd Sparta - Go Ahead Eagles met hoge snelheid en met een gestrekt been op een speler van de tegenpartij ingekomen en heeft daarbij deze speler ernstig verwond.
Dit is een ernstig feit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zijn actie het slachtoffer op een dusdanige manier heeft verwond dat deze naar alle waarschijnlijkheid nooit meer in staat zal zijn om op hoog niveau te voetballen. Het is zelfs de vraag of het slachtoffer in de toekomst volledig normaal zal kunnen lopen.
Verder rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij met zijn gewelddadige handelen niet alleen de voetbalsport in een kwaad daglicht heeft gesteld, maar ook - mede gezien de voorbeeldfunctie die hij als profvoetballer heeft en gezien de omstandigheid dat zijn verrichtingen (en dus ook het onderhavige incident) door velen worden gezien - heeft bijgedragen aan normvervaging in de maatschappij als geheel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van beperkte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 28 april 2005 niet eerder is veroordeeld. De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat het strafbare feit is gepleegd in een wedstrijdsituatie, dat verdachte daarbij kennelijk niet uit puur gewelddadige motieven heeft gehandeld en dat verdachte direct na het incident, maar ook ter zitting nadrukkelijk spijt heeft betuigd. Tenslotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte reeds tuchtrechtelijk is bestraft. De rechtbank ziet in deze omstandigheden, in overeenstemming met de strafmotivering van de officier van justitie, aanleiding om - naast een voorwaardelijk vrijheidsstraf - een werkstraf op te leggen, zij het wat lager dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straffen passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte terzake van het feit strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (ZES) MAANDEN;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 (TWEEHONDERD) uur; de te verrichten werkzaamheden dienen te bestaan uit: werkzaamheden voorkomend bij instellingen aangesloten bij de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotterdam;
- met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Koning, voorzitter,
en mrs. Van Essen en Havik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Tesselhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 augustus 2005.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.