FED 2023/8
De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen van Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de invulling van het ‘in-wezen-nieuwbouwcriterium’.
HR 04-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1577, m.nt. mr. dr. M.D.J. van der Wulp
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
4 november 2022
- Magistraten
Mrs. Van Hilten, Punt, Fierstra, Faase, Van Eijsden
- Zaaknummer
22/01246
- Noot
mr. dr. M.D.J. van der Wulp
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS684309:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Levering van goederen en diensten
Belastingen van rechtsverkeer / Overdrachtsbelasting
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:1577, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑11‑2022
- Wetingang
Art. 11 lid 5 onderdeel b Wet OB 1968; art. 15 lid 1 onderdeel a WBR
Essentie
De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen van Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de invulling van het ‘in-wezen-nieuwbouwcriterium’.
Samenvatting
Verkoper heeft in 2015 een kantoorgebouw gekocht voor € 4,8 miljoen. Het gebouw is, in samenspraak met de huurder, in 2017 en 2018 verbouwd tot een hotel. De verbouwingskosten bedroegen circa € 7 miljoen. De waarde in het economische verkeer na de verbouwing, tevens de aangegeven heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting, bedroeg € 16.238.650. Belanghebbende koopt het hotel in 2018 voor € 15,8 miljoen. Belanghebbende verzoekt de inspecteur om te verklaren dat de verbouwing heeft geleid tot een vervaardigd goed in de zin van art. 11 lid ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.