Rb. Middelburg, 07-09-2005, nr. 12/715215-05
ECLI:NL:RBMID:2005:AU2488
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
07-09-2005
- Zaaknummer
12/715215-05
- LJN
AU2488
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2005:AU2488, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 07‑09‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑09‑2005
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zijn slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door hem twee keer met een mes in de borst te steken. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van hennepplanten.
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 12/715215-05
Datum uitspraak: 7 september 2005
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 2 juli 2005
Datum voorlopige hechtenis: 5 juli 2005
------------------------------------------------
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid West – HvB De Torentijd te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 augustus 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Zondervan en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, en voorts dat, voor zover de rechtbank van oordeel is dat de voeging van de benadeelde partij op de juiste wijze is geschied, de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2005, te Clinge, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in de borst, in elk geval in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 2 juli 2005, te Clinge, gemeente Hulst, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) steekwond(en) in de borststreek, waarbij het hartvlies en het longvlies is geraakt, heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp meermalen, althans eenmaal, in de borst, in elk geval in het lichaam te steken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 2 juli 2005 te Clinge, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in de borst, in elk geval in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2005, te Clinge, gemeente Hulst, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 110, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had het slachtoffer te doden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zonder te kijken wat hij deed het slachtoffer twee keer met een mes in de borststreek te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan het leven zou laten.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1.
hij op 2 juli 2005, te Clinge, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, met een mes, in de borst, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 2 juli 2005, te Clinge, gemeente Hulst, opzettelijk heeft geteeld ongeveer 110 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Poging tot doodslag.
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer c.q. noodweer-exces. De raadsman van verdachte heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte bont en blauw werd geslagen door [slachtoffer]. Verdachte zag vervolgens zijn nicht en tevens de vriendin van [slachtoffer], [nicht/vriendin], met een knuppel staan. [slachtoffer] bleef verdachte slaan en de omstanders grepen niet in. Verdachte zag toen geen andere mogelijkheid dan het mes, dat hij op het trapje zag liggen, te pakken en daarmee [slachtoffer] te steken om zich te redden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het handelen van verdachte was geboden ter verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer in de onderhavige zaak, danwel dat de verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier kunnen meerdere lezingen worden afgeleid van hetgeen op 2 juli 2005 is gebeurd. Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en hetgeen op de terechtzitting is gebleken acht de rechtbank de navolgende gang van zaken echter het meest aannemelijk. In de ochtend van 2 juli 2005 is [slachtoffer] naar de woonwagen van verdachte toegegaan. [Slachtoffer] heeft daarbij de confrontatie met verdachte gezocht. Vervolgens is er een vechtpartij ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer]. Niet staat vast wie de vechtpartij is begonnen. Tijdens die vechtpartij kreeg verdachte meer klappen dan [slachtoffer] en dreigde verdachte het onderspit te delven. Verdachte heeft vervolgens een mes gepakt. Niet met zekerheid is vast te stellen hoe hij aan het mes kwam. Verdachte heeft daarmee [slachtoffer] twee keer in de borst gestoken.
In dit verband overweegt de rechtbank dat, als al juist is dat [nicht/vriendin] eraan kwam met een honkbalknuppel ze niet zo dichtbij verdachte was dat de aanval van haar kant kwam. Bovendien was geenszins uitgesloten dat ze zou worden tegengehouden. Als er al sprake is geweest van een aanval dan moet die van de kant van [slachtoffer] zijn gekomen. Het is niet duidelijk wie het gevecht is begonnen en het enkele feit dat [slachtoffer] sterker bleek te zijn dan verdachte verandert een tweegevecht nog niet in een wederrechtelijke aanval. Maar zelfs als zou worden aangenomen dat er wel zo’n aanval is geweest dan nog is naar het oordeel van de rechtbank het steken met het mes door verdachte disproportioneel geweest, zodat geen sprake was van noodweer. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken of aannemelijk geworden is dat de overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die door die aanranding werd veroorzaakt.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zijn slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door hem twee keer met een mes in de borst te steken. De omstan-digheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte is te danken.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van hennepplanten. Door aldus te handelen heeft verdachte doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 8 juli 2005;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 5 juli 2005 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Terneuzen;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 24 augustus 2005 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Terneuzen;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport d.d. 26 november 2001 van de psycholoog drs. J.S. van Dijk.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat [slachtoffer] de confrontatie met verdachte heeft opgezocht door naar diens woonwagen te gaan en dat verdachte door [slachtoffer] dusdanig is geslagen dat verdachte zelf ook een aantal verwondingen heeft opgelopen met als gevolg een arbeidsongeschiktheid van twee dagen.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
Vóór aanvang van de terechtzitting is bij de rechtbank een onvolledig ingevuld schadeformulier van [slachtoffer / benadeelde partij] binnengekomen, met daarbij een toelichting van zijn gemachtigde.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen civiele vordering is, nu het schadeformulier niet volledig is ingevuld. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze vordering te ingewikkeld is om in het strafproces te worden behandeld.
Namens de verdachte is primair gesteld dat er geen vordering is en subsidiair dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen formele gebreken kleven aan de vordering van de benadeelde partij. Weliswaar is het bedrag van de schade en de toelichting daarop niet volledig op het schadeformulier ingevuld, maar deze gegevens staan wel vermeld in de bij het schadeformulier gevoegde brief van de gemachtigde van de benadeelde partij. Op basis van die gegevens is de rechtbank voldoende voorgelicht om over de vordering te beslissen.
[Slachtoffer / benadeelde partij] vordert vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 5.000,00 bij wege van voorschot op de materiële en immateriële schadevergoeding.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer / benadeelde partij], mede bezien in het licht van de bij de beoordeling van een civiele vordering mogelijk in aanmerking te nemen medeschuld van het slachtoffer, niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b 14c, 14d, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het primair onder 1 en het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het primair onder 1 en het onder 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Zij bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Zij stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Zij bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- de veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, unit Middelburg, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Zij verstrekt aan genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de genoemde bijzondere voorwaarde.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer / benadeelde partij] , p/a [postbus], [postcode] [woonplaats], niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.C.M. Reinarz, voorzitter,
mrs. F.C.J.E. van Hemert-Meeuwis en M.A.V. van Aardenne, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. Gouw als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2005.
Mr. M.A.V. van Aardenne is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.