Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Toeslagen
5.1 Verlenen terugwerkende kracht aan de uitspraken van de ABRvS met betrekking tot de eerdere wijziging van de Wkb betreffende de uitzondering op het koppelingsbeginsel
Geldend
Geldend vanaf 05-11-2024
- Bronpublicatie:
17-10-2024, Stcrt. 2024, 34466 (uitgifte: 04-11-2024, regelingnummer: 2024-492904)
- Inwerkingtreding
05-11-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-10-2024, Stcrt. 2024, 34466 (uitgifte: 04-11-2024, regelingnummer: 2024-492904)
- Vakgebied(en)
Toeslagen (V)
Het koppelingsbeginsel heeft tot doel te voorkomen dat illegale vreemdelingen door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld hun wederrechtelijke verblijf in Nederland voort te zetten of dat de schijn van rechtmatig verblijf ontstaat. Per 1 januari 2022 is er voor het kindgebonden budget een uitzondering gemaakt op het koppelingsbeginsel, waardoor rechtmatig verblijf van de toeslagpartner niet langer vereist is. Artikel 1, vijfde lid, Wkb bepaalt sindsdien dat in afwijking van artikel 9, tweede lid, Awir er wél aanspraak bestaat op kindgebonden budget voor een kind dat rechtmatig verblijft in Nederland. Met deze aanpassing heeft de rechtmatig verblijvende ouder hetzelfde recht op een tegemoetkoming in de kosten van de rechtmatig verblijvende kinderen als gezinnen met twee rechtmatig verblijvende ouders. Hiermee is een door de wetgever onvoorzien en onbedoeld gevolg van het koppelingsbeginsel in de aanspraak op kindgebonden budget met ingang van 1 januari 2022 weggenomen.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 november 2023 geoordeeld dat het laten bestaan van dit gevolg voor de periode vóór de wetswijziging niet door de wetgever verdisconteerd is en in de betreffende situatie zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, dat de toepassing van die bepaling achterwege moet blijven. Het betreft hier een bijzondere uitspraak waarbij de door de Raad van State gestelde onevenredige gevolgen van het koppelingsbeginsel ook in andere situaties van voor 2022 aan de orde kunnen zijn. Met het toevoegen van dit onderdeel aan het Verzamelbesluit wordt het daarom mogelijk om de wetswijziging per 1 januari 2022 met terugwerkende kracht toe te passen voor 5 jaar gerekend vanaf de datum van de uitspraken, want hoewel de gevolgen van het koppelingsbeginsel na de wetswijziging met ingang van 2022 zijn weggenomen, betreft het voor voorgaande jaren nog altijd een onvoorzien en onwenselijk gevolg. Daarom is het in dit uitzonderlijke geval gewenst om terugwerkende kracht te verlenen aan de wetswijziging.
Voor zover een tegemoetkoming van voor berekeningsjaar 2022 nog niet onherroepelijk vast staat, betekent dit dat Dienst Toeslagen het kindgebonden budget zal vaststellen met inachtneming van het huidige artikel 1, vijfde lid, Wkb. Daarbij wordt voorzien in een herzieningsmogelijkheid voor de situatie dat de tegemoetkoming op het moment van de uitspraken van 15 november 2023 reeds onherroepelijk is vastgesteld.
Goedkeuring
Gelet hierop keur ik in afwijking van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Awir goed dat Dienst Toeslagen een op 15 november 2023 onherroepelijk vastgestelde tegemoetkoming in het voordeel kan herzien voor zover die herziening van het kindgebonden budget voortvloeit uit toepassing van de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023. Dit betekent dat Dienst Toeslagen op verzoek van een belanghebbende met terugwerkende kracht toepassing kan verlenen aan artikel 1, vijfde lid, Wkb, als afwijking van artikel 9, tweede lid, Awir, zodat aanspraak bestaat op kindgebonden budget voor zover het kind rechtmatig in Nederland verblijft.
Berekeningsjaren 2018 en 2019
Op grond van artikel 5a UR Awir kan een tegemoetkoming in het voordeel worden herzien, tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht. Dit betekent dat een tegemoetkoming over het berekeningsjaar 2018 in beginsel niet meer kan worden herzien en over 2019 nog slechts tot 1 januari 2025. Aangezien dit goedkeurend beleid is gebaseerd op het oordeel van de Raad van State van 15 november 2023, acht ik het wenselijk dat ook voor de berekeningsjaren 2018 dit beleid van toepassing is, omdat op het moment van de uitspraak het nog mogelijk was de tegemoetkoming voor deze jaren te herzien. Daarnaast zou de mogelijkheid om voor berekeningsjaar 2019 te vragen om toepassing van dit beleid op korter termijn vervallen, namelijk per 1 januari 2025. Dit acht ik onwenselijk. Aanvullend keur ik daarom goed dat -in afwijking van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, UR Awir- een verzoek om herziening over de berekeningsjaren 2018 en 2019 nog kan ingediend tot 1 jaar na inwerkingtreding van dit onderdeel.
Artikel 5a UR Awir blijft voor het overige onverkort van toepassing. Dit betekent dat een belanghebbende voor de jaren 2020 en 2021 een verzoek om herziening op basis van dit onderdeel van het besluit kan doen tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht.