NJB 2022/757:Una via-beginsel en hetzelfde feit in de zin van art. 243 lid 2 jo. 255 lid 1 Sv: deze bepalingen staan eraan in de weg dat (behoudens in geval van nieuwe bezwaren) na de oplegging van een bestuurlijke boete dezelfde persoon voor hetzelfde feit ‘opnieuw’ in rechte wordt betrokken. In casu is daarvan – anders dan het hof oordeelde – geen sprake nu de verdachte als natuurlijke persoon is vervolgd in de hoedanigheid van degene die opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven ter zake het door de B.V. begane feit, terwijl de eerdere verzuimboetes zijn opgelegd aan de B.V. zelf. Daaraan doet niet af dat de verdachte de bestuurder en enig aandeelhouder was van de B.V. Het kan niettemin wel in de rede liggen om zo’n omstandigheid te betrekken bij de straftoemeting. Ook art. 50 Handvest verzet zich niet tegen vervolging wegens een belastingverzuim tegen een natuurlijke persoon nadat voor dat verzuim een definitieve fiscale sanctie is opgelegd aan een rechtspersoon. Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de aard en ernst van enerzijds verzuimboetefeiten in de zin van art. 67b lid 1 en art. 67c lid 1 AWR en anderzijds en op art. 69 lid 1 AWR toegesneden feit. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het in art. 69 lid 1 AWR neergelegde opzet- en strekkingsvereiste en in de in art. 69 lid 1 AWR genoemde maximale straffen, waaronder een gevangenisstraf van maximaal vier jaren. Gelet daarop kunnen zulke feiten in beginsel niet worden aangemerkt als hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr en art. 243 lid 2 Sv jo art. 255 lid 1 Sv.