Einde inhoudsopgave
Regeling financiën hoger onderwijs
Artikel 10 Organisaties
Geldend
Geldend vanaf 27-04-2019
- Bronpublicatie:
05-04-2019, Stcrt. 2019, 20896 (uitgifte: 16-04-2019, regelingnummer: 1390675)
- Inwerkingtreding
27-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-04-2019, Stb. 2019, 162 (uitgifte: 26-04-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs (08-04-2019, Stb. 162).
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
1.
Studentenorganisaties als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid van de wet, zijn voor de werking van deze regeling Interstedelijk Studenten Overleg en Landelijke Studenten Vakbond, beide te Utrecht.
2.
Organisaties kunnen tussen 1 april en 1 juni voorafgaande aan het desbetreffende studiejaar een verzoek indienen bij de minister om te worden aangewezen als politieke jongerenorganisatie of een landelijke organisatie als bedoeld in artikel 7.51k, van de wet. Bij dat verzoek dienen te worden bijgevoegd:
- a.
de statuten of reglementen van de organisatie;
- b.
een verklaring van een accountant waaruit blijkt dat de organisatie ten minste tweehonderd vijftig betalende leden, contribuanten of donateurs omvat, dan wel uit een samenwerkingsverband bestaat van instellingen, organisaties of rechtspersonen die samen ten minste tweehonderd vijftig betalende leden, contribuanten of donateurs omvatten;
- c.
in het geval van een politieke jongerenorganisatie: de schriftelijke verklaring van de politieke partij, vertegenwoordigd in de beide Kamers der Staten Generaal, waaruit blijkt dat de desbetreffende organisatie met die politieke partij is gelieerd;
- d.
een verklaring waaruit blijkt dat de desbetreffende organisatie voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit.
3.
Een organisatie, genoemd in het tweede lid, die aansluitend op een eerdere toekenning een verzoek indient, informeert de minister slechts over wijzigingen in de desbetreffende bescheiden.
4.
De minister stelt de organisatie, bedoeld in het tweede lid uiterlijk op 15 juli voorafgaande aan het desbetreffende studiejaar in kennis van zijn beslissing.