Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/21.2
21.2 Kwalificatie van de dwangsomvordering vóór het moment van verbeurte
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377880:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 5 januari 1990, NJ 1990, 325(Dubbeld/Laman). De Hoge Raad oordeelde: 'Een vordering als de onderhavige, die afhankelijk is van de wanprestatie van de debiteur ten aanzien van de nakoming van de contractuele verplichting waarop de boete is gesteld, ontstaat eerst door die wanprestatie.' Zie voorts PitlofReehuis, Heisterkamp 2006, p. 284.
A-G Strikwerda verwijst in zijn conclusie in dit verband naar Kleijn 1982, alsmede naar PitloJCahen 1988, p. 59160; Kortmann 1989, p. 59; Olthof 1988, p. 121; Mijnssen 1988, p. 17 e.v.; conclusie wnd. A-G Bloembergen voor HR 30 januari 1987, NJ 1987, 530; conclusie A-G Hartkamp voor HR 23 december 1988, NJ 1989, 700 onder 5; conclusie A-G Franz d.d. 13 oktober 1989 in zaak rolnr. 13703 onder 3.
Zie ParL Gesch. Boek 6, p. 531.
De dwangsomvordering kan pas als een bestaande vordering worden gekwalificeerd nadat de dwangsom als gevolg van ongehoorzaamheid aan de hoofdveroordeling is verbeurd. Voorafgaand aan dit moment bestaat deze vordering nog niet, maar kan slechts van een toekomstige dwangsomvordering worden gesproken.
In de eerste plaats moet dit worden afgeleid uit het arrest Dubbeld/Laman.1 Dit arrest had weliswaar betrekking op een vordering uit een boetebeding, maar de ten aanzien van deze vordering gehanteerde argumenten zijn in geval van de dwangsomvordering eveneens van toepassing. Zoals A-G Strikwerda in zijn conclusie voor het arrest schrijft, moet het onderscheid tussen voorwaardelijke en toekomstige vorderingen vooral worden gezocht in de aard van de toekomstige gebeurtenis waarvan de vordering afhankelijk is gesteld: indien die toekomstige gebeurtenis zich aan de invloed van partijen onttrekt, dan is de vordering in het algemeen aan te merken als een reeds bestaande voorwaardelijke vordering, terwijl van een toekomstige vordering sprake is als de vordering afhankelijk is gesteld van een in de toekomst door de debiteur en/of crediteur nog te verrichten handeling2 De A-G oordeelt dat het laatste geval zich voordoet: 'Het is duidelijk dat bij een boetebeding (...) het verschuldigd worden van de boete afhankelijk is niet van het intreden van een buiten de invloedssfeer van partijen liggende onzekere toekomstige gebeurtenis ('voorwaarde' in de terminologie van HR 25 maart 1989, NJ 1989, 200, r.o. 3.2), maar van een in de toekomst door een der contractspartijen nog te stellen daad ('vereiste' in de terminologie van het zojuist genoemde arrest), te weten het niet-nakomen van een of meer van de contractuele verplichtingen waarop de boete is gesteld.' De Hoge Raad volgde de conclusie van de A-G.
In geval van een dwangsom is het ontstaan van de vordering net als bij een boetebeding afhankelijk van een in de toekomst door een der partijen nog te stellen daad, te weten het niet-nakomen van een of meer van de verplichtingen waaraan de dwangsomveroordeling is verbonden. Consequentie is dat ook de dwangsomvordering een toekomstig karakter heeft, zolang de voorwaarde waarvan verbeurte van de dwangsom afhankelijk is gesteld, nog niet is vervuld.
Het toekomstig karakter van de vordering ter zake van nog niet verbeurde dwangsommen kan in de tweede plaats worden afgeleid uit de Parlementaire Geschiedenis bij art. 6:142 BW. In de Memorie van Toelichting wordt de dwangsomvordering vóór verbeurte namelijk uitdrukkelijk als toekomstige vordering gekwalificeerd.3