Rb. Noord-Holland, 15-05-2018, nr. 700114-15
ECLI:NL:RBNHO:2018:4056
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
700114-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:4056, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 15‑05‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑05‑2018
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700114-15
Datum beslissing 6 april 2018
Beslissing (art. 16/art. 36 Sv)
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 april 2018 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Op 11 mei 2017 is de zaak voor het eerst op de zitting van de meervoudige strafkamer aan de orde geweest. Voorafgaand aan deze zitting had de rechtbank bericht ontvangen van Florence Expertise te Den Haag, inhoudende dat verdachte sinds november 2016 was opgenomen in [instelling] op een BOPZ-afdeling voor jonge mensen met dementie en dat hij vanwege zijn geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand, alsmede de chronische psychiatrisch zorg die hij nodig heeft, niet ter zitting aanwezig kon zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank op de voet van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering het vermoeden uitgesproken dat de geestvermogens van verdachte zodanig gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. De behandeling van de zaak is voor onbepaalde tijd geschorst.
Op 6 april 2018 is de zaak opnieuw ter zitting aan de orde geweest. Verdachte is niet verschenen. Wel was aanwezig zijn raadsman, mr. G.E. Helder, die verklaarde door verdachte nadrukkelijk te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren. Tevens was aanwezig de officier van justitie, mr. K. Sanders.
2. Schorsing van de vervolging
De officier van justitie heeft ter zitting schorsing van de vervolging van verdachte gevorderd. Uit informatie die de officier van justitie heeft ontvangen van het expertisecentrum waar verdachte in het kader van een BOPZ-maatregel gedwongen is opgenomen, blijkt dat verdachte lijdt aan HIV-gerelateerde dementie en dat zijn toestand gestaag achteruit gaat. Volgens mededeling van de casemanager is verdachte niet in staat te overzien dat hij wordt verdacht van strafbare feiten en dat hem mogelijk bestraffing te wachten staat.
De aandoening biedt geen mogelijkheid tot verbetering.
De raadsman heeft meegedeeld dat hem in zijn contacten met het expertisecentrum een zelfde beeld van de toestand van verdachte is geschetst als de officier van justitie heeft weergegeven en heeft zich aangesloten bij het vordering van de officier van justitie.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande aannemelijk dat verdachte lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de vervolging van verdachte schorsen.
3. Verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering
De raadsman heeft voorts namens verdachte op de voet van artikel 36 Sv de rechtbank verzocht te verklaren dat de zaak geëindigd is. Er is geen uitzicht op genezing en een definitief einde van de zaak zal verdachte rust geven, aldus de raadsman..
De officier van justitie heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek van de raadsman.
De Rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat, nu dit verzoek namens verdachte is gedaan tijdens het onderzoek ter terechtzitting, de rechtbank, gelet op artikel 21 Sv, bevoegd is op dit verzoek te beslissen.
Hiervoor heeft de rechtbank beslist dat de vervolging van verdachte dient te worden geschorst. Daarmee is er thans geen vervolging meer tegen verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 16 lid 2 Sv, gaat de wetgever er evenwel vanuit dat de vervolging weer wordt hervat, zodra van het herstel van verdachte is gebleken. Dit betekent formeel gezien dat de zaak alsnog op enig moment kan worden hervat.
Gelet op de mededelingen vanuit het expertisecentrum waar verdachte verblijft, moet de mogelijkheid van herstel van verdachte – in die zin dat hij op enig moment wel weer zal kunnen begrijpen dat een vervolging jegens hem is gestart – vrijwel uitgesloten worden geacht. Dit wordt bevestigd door informatie uit openbare bronnen op het internet, waaruit blijkt dat de HIV-gerelateerde dementie waaraan verdachte lijdt een chronische aandoening is, die een progressief verloop kent en onherstelbare hersenschade met zich meebrengt..
De wet geeft geen aanknopingspunten hoe gehandeld moet worden in een dergelijk geval. Ook een verzoek tot beëindiging van de zaak als bedoeld in artikel 36 Sv lijkt niet voor deze situatie bedoeld, maar lijkt meer toegeschreven op het vooronderzoek. Niettemin geeft artikel 36 Sv de enige mogelijkheid voor de rechtbank om een zaak als deze geëindigd te verklaren.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak geen belanghebbenden zijn die behoeven te worden gehoord
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verzoek redelijk is. De rechtbank zal de zaak daarom thans geëindigd verklaren.
4. Beslissing
De rechtbank:
- Schorst de vervolging van verdachte.
- Verklaart de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 15/800484-15 geëindigd.
5. Samenstelling rechtbank en ondertekening
Deze beslissing is gegeven op 6 april 2018 door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. A.F. van Hoorn en mr. P. van Steijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier.
Mr. Van Hoorn is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.