Rb. Haarlem, 05-10-2006, nr. 15/656420-06
ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2924
- Instantie
Rechtbank Haarlem (Politierechter)
- Datum
05-10-2006
- Zaaknummer
15/656420-06
- LJN
AZ2924
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2924, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 05‑10‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Interpretatie art. 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag. Verdachte heeft bekend dat hij Nederland is ingereisd met een vervalst paspoort. De raadsman van verdachte heeft, onder inroeping van artikel 31 lid 1 van het Vluchtelingenverdrag, aangevoerd dat verdachte terzake van deze overtreding van artikel 231 Sr een beroep toekomt op een rechtvaardigingsgrond en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De stelling van de officier van justitie dat artikel 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag uitsluitend ziet op gevallen waarin de vluchteling niet over de noodzakelijke documenten beschikt en niet van toepassing is indien de vluchteling gebruik heeft gemaakt van (ver)vals(t)e documenten, verwerpt de politierechter. Gelet op de kennelijke bedoeling van artikel 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag is een dergelijk onderscheid – gelet ook op de verstrekkende gevolgen ervan – niet gerechtvaardigd te achten. Daarbij is tevens acht geslagen op het feit dat volgens de Vreemdelingencirculaire niet alleen het ontbreken van grensoverschrijdingsdocumenten een asielzoeker niet wordt tegengeworpen mits hij zich uiterlijk binnen 48 uur als asielzoeker heeft gemeld, maar ook dat een vreemdeling zich – om aan een objectieve vluchtsituatie te ontkomen – zich mag bedienen van vervalste of verkeerde bescheiden, mits hij dat onmiddellijk te kennen geeft aan de autoriteiten (waarbij de politierechter onder ‘onmiddellijk’ verstaat: binnen 48 uur). Dat volgt ook uit de hiervoor geciteerde tekst van de Vreemdelingencirculaire C3/11.2.3.
RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
VESTIGING SCHIPHOL
POLITIERECHTER
parketnummer: 15/656420-06
Tegenspraak
Uitspraak: 5 oktober 2006
SCHRIFTELIJK VONNIS (artikel 379 Sv)
van de politierechter in de zaak tegen:
een persoon zich noemende [verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon – of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende in het Opvangcentrum te Leiden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden onderzoek ter terechtzitting van 5 oktober 2006
De politierechter heeft de zaak onderzocht, gehoord de vordering van de officier van justitie en in aanmerking genomen hetgeen namens verdachte en door diens raadsman naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Verdachte heeft bekend dat hij Nederland is ingereisd met een vervalst paspoort. De raadsman van verdachte heeft, onder inroeping van artikel 31 lid 1 van het Vluchtelingenverdrag, aangevoerd dat verdachte terzake van deze overtreding van artikel 231 Sr een beroep toekomt op een rechtvaardigingsgrond en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Genoemd artikel luidt:
De verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatig verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geen geldige reden hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
De politierechter overweegt als volgt.
Artikel 31 lid 1 van het Vluchtelingenverdrag komt rechtstreekse werking toe. De politierechter is verder van oordeel dat deze bepaling, mede gelet op de bewoordingen ervan, indien deze van toepassing is, een vervolgingsbelemmering voor het openbaar ministerie oplevert. De politierechter vindt steun voor die opvatting in de tekst van de Vreemdelingencirculaire C3/11.2.3. met de titel ‘valse reis en/of identiteitspapieren’: "De procedures als beschreven onder C3/11.3.1 en C3/11.3.2. zijn ook van toepassing indien de vreemdeling bij zijn aanmelding in het bezit is van valse reis-en /of identiteitspapieren. In dit geval kan het hoofd doorlaatpost tevens contact opnemen met het arrondissementsparket waaronder de doorlaatpost ressorteert, teneinde door de OvJ te laten beoordelen of een strafvervolging dient te worden ingesteld en of de documenten in beslag dienen te worden genomen op grond van het Wetboek van Strafvordering. [...] Op grond van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag mag strafvervolging op grond van dit feit niet plaatsvinden als de vreemdeling vluchteling is. "
Indien artikel 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag van toepassing is dient het openbaar ministerie derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging.
De politierechter is – gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting – van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte zich onverwijld bij de autoriteiten heeft gemeld als bedoeld in artikel 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag. Daarbij merkt de politierechter op dat het vereiste van ‘onverwijld melden’ dient te worden uitgelegd conform hetgeen daaromtrent in de Vreemdelingenwet 2000 en de Vreemdelingencirculaire is bepaald. Dat betekent dat de vreemdeling binnen 48 uur asiel moet aanvragen, alsmede dat hij de autoriteiten aanstonds (waaronder moet worden verstaan: direct nadat hem daarnaar is gevraagd) mededeelt dat zijn reisdocument (ver)vals(t) is, alsmede –zonodig– zijn volledige medewerking verleent bij het vaststellen van zijn ware identiteit. Aan die voorwaarden heeft verdachte voldaan.
De stelling van de officier van justitie dat artikel 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag uitsluitend ziet op gevallen waarin de vluchteling niet over de noodzakelijke documenten beschikt en niet van toepassing is indien de vluchteling gebruik heeft gemaakt van (ver)vals(t)e documenten, verwerpt de politierechter. Gelet op de kennelijke bedoeling van artikel 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag is een dergelijk onderscheid – gelet ook op de verstrekkende gevolgen ervan – niet gerechtvaardigd te achten. Daarbij is tevens acht geslagen op het feit dat volgens de Vreemdelingencirculaire niet alleen het ontbreken van grensoverschrijdingsdocumenten een asielzoeker niet wordt tegengeworpen mits hij zich uiterlijk binnen 48 uur als asielzoeker heeft gemeld, maar ook dat een vreemdeling zich – om aan een objectieve vluchtsituatie te ontkomen – zich mag bedienen van vervalste of verkeerde bescheiden, mits hij dat onmiddellijk te kennen geeft aan de autoriteiten (waarbij de politierechter onder ‘onmiddellijk’ verstaat: binnen 48 uur). Dat volgt ook uit de hiervoor geciteerde tekst van de Vreemdelingencirculaire C3/11.2.3.
Aldus ligt nog ter beoordeling voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als een ‘vluchteling, rechtsreeks komend van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd’ zoals bedoeld in artikel 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag, alsmede de – daarmee samenhangende – vraag of hij een geldige reden had voor zijn onrechtmatige binnenkomst. Deze vragen komen aan de orde en zullen worden beantwoord in de thans nog aanhangige asielprocedure. De politierechter is van oordeel dat de uitkomst van die procedure dient te worden afgewacht, alvorens een beslissing kan worden genomen op de ambtshalve te beoordelen vraag of het openbaar ministerie in de onderhavige zaak ontvankelijk is in zijn vordering.
De politierechter zal de zaak daartoe voor onbepaalde tijd aanhouden.
3. Beslissing
De politierechter schorst het onderzoek ter terechtzitting – in het belang daarvan – voor onbepaalde tijd.
De politierechter beveelt de oproeping van verdachte, alsmede de kennisgeving daarvan aan zijn
raadsman tegen de nadere terechtzitting.
De politierechter beveelt voorts de oproeping van een tolk in de Arabische taal tegen de nadere terechtzitting.
4. Samenstelling en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Kalden, politierechter,
in tegenwoordigheid van mrs. Meesters en Van Leer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2006.