Rb. Haarlem, 10-03-2008, nr. 15/740060-08, nr. 15/740101-07
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC6315
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
10-03-2008
- Zaaknummer
15/740060-08
15/740101-07
- LJN
BC6315
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC6315, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 10‑03‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NJFS 2008, 121
Uitspraak 10‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Medeplegen van gewoontewitwassen; deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; medeplegen van oplichting. Politie maakt gebruik van stand-in advance fee fraude-zaak. 'De rechtbank stelt voorop dat de wet niet voorziet in een specifieke regeling voor de inzet van een ‘stand-in’, die al dan niet strafbare feiten pleegt. (...) Bij het ontbreken van een specifiek toetsingskader, dient - naar het oordeel van de rechtbank - de werkwijze van de politie dan ook te worden getoetst aan de algemene rechtsbeginselen, waaronder in het bijzonder die van subsidiariteit en proportionaliteit.' Zie ook LJN: BC6316.
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740101-07 en 15/740060-08
Uitspraakdatum: 10 maart 2008
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (art 138 b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21, 25 en 26 februari 2008 in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring Havenstraat, te Amsterdam.
De rechtbank heeft de zaken met de parketnummers 15/740101-07 en 15/740060-08 ter terechtzitting gevoegd.
1. Tenlastelegging
Het in de dagvaarding in de gevoegde zaak met parketnummer 15/740060-08 opgenomen feit heeft de rechtbank van doorlopend nummer 3 voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.
Aan verdachte is na wijziging ter terechtzitting van 21 februari 2008 op vordering van de officier van justitie, ten laste gelegd dat:
1. (15/740101-07, zaaksdossier 10: witwassen)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2002 tot en met 23 oktober 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 464.524,- euro ,
bestaande uit het totaal van de navolgende bedragen:
* 221.207,- euro (49 binnenkomende moneytransfers, zie zaaksdossier 10, bijlage
B1) en/of
* 243.317,- euro (69 uitgaande moneytransfers, zie zaaksdossier 10,
bijlage B2),
althans een of meer geldbedragen verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit oplichting en/of valsheid in geschrift, althans uit enig misdrijf;
2. (15/740101-07, zaaksdossier 11: criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 24 januari 2007 te Amsterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit verdachte en/of zijn mededader(s), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- (medeplegen van) valsheid in geschrift, en/of
- (medeplegen van) (gewoonte)witwassen, en/of
- (medeplegen van) oplichting;
3. (15/740060-08, oplichting [slachtoffer])
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december
2003 tot en met 24 januari 2007 te Amsterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) (ongeveer)
500.000 US dollar, althans van een of meer geldbedrag(en), in elk geval van
enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens)
- zich naar die [slachtoffer] (per email) voorgedaan als een persoon genaamd [betrokkene1]
en/of [betrokkene2] (zijnde de advocaat van die [betrokkene1]) en/of
- in die (valse) hoedanighe(i)d(en) die [slachtoffer] medegedeeld dat hij voor wat
betreft (een gedeelte van) het vrij te komen vermogen (erfenis) van die [betrokkene1]
als begunstigde was aangewezen (teneinde dit vermogen te beheren voor
internationale goede doelen) en/of hij bij de uitvoering van het testament
begeleid zal worden door die [betrokkene2] en/of
- die [slachtoffer] gevraagd een of meer betaling(en) te doen ten behoeve van (onder
meer) heffingen en/of belastingen en/of (anti-terrorisme en/of
anti-drugs)documenten en/of boete(s) en/of
- die [slachtoffer] (daartoe) een of meer valse document(en) verstuurd, waaronder
een "Letter of Administration", waarin stond dat die [slachtoffer] begunstigde was
van een door die [betrokkene1] bij de ABN AMRO Bank gedeponeerd geldbedrag van
(ongeveer) 28.000.000,- US dollar (zie bijlage Z-5-1 blz 3),
waardoor die [slachtoffer] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheidsverweer
De verdediging heeft gesteld dat de politie ten behoeve van de opsporing onrechtmatige middelen heeft ingezet, namelijk het gebruik van een ‘stand-in’ en het plegen van strafbare feiten, in casu valsheid in geschrift (het opmaken van een vals paspoort en het vervaardigen van een vals vliegticket) en het bezit van vals geld.
Primair is daartoe aangevoerd dat de wet niet voorziet in een regeling voor de toepassing van een ‘stand-in’ - en zeker niet als deze strafbare feiten pleegt - zodat de politie de bevoegdheid daartoe niet toekwam. Subsidiair is aangevoerd dat er wel een wettelijke regeling bestaat voor een opsporingsmiddel waaraan de ‘stand-in’ doet denken, namelijk de pseudokoop dan wel pseudodienstverlening, maar dat in casu niet conform de daarvoor geldende procedurevoorschriften is gehandeld.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat met andere, minder ingrijpende middelen had kunnen worden volstaan, zodat de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn geschonden.
De rechtbank maakt uit de stukken het volgende op.
De politie beschikte over informatie dat een aantal personen zich op grote schaal bezig hield met het plegen van zogenoemde ‘advance fee fraude’, waarbij de benadeelden voor zeer aanzienlijke geldbedragen werden opgelicht. Nadat een van de benadeelden was uitgenodigd om opnieuw, nu tijdens een persoonlijke ontmoeting, een betaling te doen, heeft de politie ervoor gekozen om in plaats van de benadeelde, een politieman als ‘stand-in’, naar de ontmoeting te laten gaan, teneinde de daders van deze oplichtingspraktijken op te sporen. Een van de oplichters had benadeelde, voorafgaand aan de ontmoeting, om toezending van zijn paspoort en vluchtgegevens verzocht. Daarop heeft de politie in een kopie van het paspoort van benadeelde een foto van de stand-in aangebracht en dit, samen met een nagemaakt elektronisch vliegticket, naar deze oplichter gemaild. Vervolgens is de ‘stand-in’ met een hoeveelheid valse bankbiljetten naar het hotel gegaan waar de ontmoeting met een van de oplichters zou plaatsvinden.
De rechtbank stelt voorop dat de wet niet voorziet in een specifieke regeling voor de inzet van een ‘stand-in’, die al dan niet strafbare feiten pleegt. Naar haar oordeel brengt dit op zich zelf nog niet met zich dat de inzet van dit middel als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Voorts wijkt de in dit geval gebruikte methode van de ‘stand in’ essentieel af van het opsporingsmiddel pseudokoop/pseudodienstverlening, waarvoor wel, namelijk in artikel
126i Sv in een wettelijke regeling is voorzien. Dit artikel kan dan ook niet dienen als (analoog) toetsingskader voor de methode die in casu is gehanteerd.
Bij het ontbreken van een specifiek toetsingskader, dient - naar het oordeel van de rechtbank - de werkwijze van de politie dan ook te worden getoetst aan de algemene rechtsbeginselen, waaronder in het bijzonder die van subsidiariteit en proportionaliteit.
De rechtbank stelt vast dat de politie zich in het dossier van meet af aan over de inzet van de gebruikte methode heeft verantwoord; van een heimelijke operatie is geen sprake. Bovendien heeft de officier van justitie de politie vooraf toestemming gegeven voor het optreden als ‘stand-in’ en voor het plegen van de hiervoor beschreven strafbare feiten.
Benadeelde had blijkens zijn verklaring al meermalen grote bedragen aan de oplichters betaald en zijn zaak dreigde failliet te gaan. Daar kwam bij dat zijn vrouw aan haar hart was geopereerd en dat hij zo langzamerhand ‘op was van de zenuwen’.
Mede gelet op de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten en de schaal waarop deze (wereldwijd) leken te worden begaan , is de rechtbank van oordeel dat het optreden van de politie in dit geval in overeenstemming is geweest met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Nu evenmin gebleken is dat het politieoptreden in strijd was met overige rechtsbeginselen, dient het verweer te worden verworpen.
De verdediging heeft voorts gesteld dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding nog geen verdachte in de zin van artikel 27 Sv was, dat in het dossier tegenstrijdige informatie vermeld is wat precies de juridische basis van de aanhouding was en dat de aanhouding onrechtmatig was.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank stelt vast dat medeverdachten [medeverdachte1], [medeverdachte2] en [medeverdachte3] op 24 januari 2007 om 14.40 uur respectievelijk 14.45 uur op heterdaad zijn aangehouden. De verklaring van [medeverdachte3] en de bij [medeverdachte1] aangetroffen papieren van het AMC gaven aanleiding een machtiging tot binnentreden in het pand [a-straat] te Amsterdam te geven. Op deze machtiging is vermeld dat het binnentreden geschiedde ter doorzoeking ter inbeslagneming. Om 17.05 uur is de politie op voormeld adres gearriveerd en kort daarna zijn de drie aldaar aanwezige personen, die later verdachten [verdachte], [medeverdachte4] en [medeverdachte5] bleken te zijn, aangehouden.
Zoals de raadsvrouw terecht heeft betoogd is echter uit de diverse processen-verbaal waarin de aanhouding is gerelateerd niet duidelijk op grond waarvan en op welk moment [verdachte] als verdachte in de zin van artikel 27 Sv is aangemerkt. De verslaglegging ten aanzien van de vraag of de aanhouding op heterdaad geschiedde en of [verdachte] werd aangehouden omdat hij de deur zou hebben tegengehouden (hetgeen overigens pas in het aanvullend proces-verbaal van 22 februari 2008 is gerelateerd) is - op z’n zachtst gezegd - niet eenduidig.
Processen-verbaal worden opgemaakt met name om controle door de rechter mogelijk te maken en te toetsen of – voor zover in het kader van het onderhavige verweer van belang - de aanhouding van een verdachte rechtmatig is geweest. Nu uit de diverse processen-verbaal niet eenduidig blijkt hoe de gang van zaken is geweest, kan de rechtmatigheid van de aanhouding niet worden getoetst. Dit betekent dat de rechtbank niet anders kan doen dan de aanhouding voor onrechtmatig houden.
De verdediging heeft voorts gesteld dat zich van meet af aan onjuiste informatie in het dossier heeft bevonden ten aanzien van de tegen verdachte [verdachte] bestaande bezwaren (de telefoon die gebruikt zou zijn bij poging oplichting [betrokkene], zou van verdachte [verdachte] zijn) en met betrekking tot zijn verblijfsstatus.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het feit dat verdachte aanvankelijk werd verdacht van medeplegen van de poging oplichting [betrokkene] en dat - naar achteraf blijkt - ten onrechte is gemeend dat verdachte illegaal in Nederland was, betekent niet dat de conclusie gerechtvaardigd is dat met opzet foutieve informatie in het dossier is gestopt met de bedoeling de rechtbank te misleiden of de rechten van verdachte te beknotten. De rechtbank is uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat hiervan sprake is geweest.
De raadsvrouw heeft betoogd dat op grond van de drie hiervoor besproken verweren het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat dit moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
Zoals uit het voorgaande blijkt is sprake geweest van slordige verslaglegging door de politie, zowel wat betreft verdachtes aanhouding als wat betreft zijn verblijfsstatus in Nederland. Evenwel kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat daarmee doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan; voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ziet de rechtbank dan ook geen grond. Wel zal de rechtbank bewijsmiddelen die het direct en rechtstreeks gevolg zijn van de als onrechtmatig aan te merken aanhouding buiten beschouwing laten. Voor het verbinden van enige andere consequentie aan het geconstateerde verzuim ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank heeft vastgesteld, dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten;
- de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de verbeurdverklaring van een geldbedrag ad € 225,00 en een GSM-toestel van het merk Nokia.
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1. (witwassen)
hij in de periode van 13 juni 2002 tot en met 23 oktober 2006 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders meermalen geldbedragen tot een totaal van ongeveer 464.524,- euro, bestaande uit het totaal van de navolgende bedragen:
221.207,- euro (49 binnenkomende moneytransfers) en
243.317,- euro (69 uitgaande moneytransfers),
verworven en voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2. (criminele organisatie)
hij in de periode van 1 december 2005 tot en met 24 januari 2007 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit verdachte en zijn mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- (medeplegen van) valsheid in geschrift en
- (medeplegen van) (gewoonte)witwassen, en
- (medeplegen van) oplichting;
3. (oplichting [slachtoffer])
hij in de periode van 29 december 2003 tot en met 24 januari 2007 in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en,) telkens met het oogmerk om zich of (een) anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] telkens heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) telkens met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich naar die [slachtoffer] (per email) voorgedaan als een persoon genaamd [betrokkene2] (zijnde de advocaat van wijlen [betrokkene1]) en
?in die valse hoedanigheid die [slachtoffer] medegedeeld dat hij voor wat betreft een gedeelte van het vrij te komen vermogen (erfenis) van die [betrokkene1] als begunstigde was aangewezen teneinde dit vermogen te beheren voor internationale goede doelen en hij bij de uitvoering van het testament begeleid zal worden door die [betrokkene2] en
?die [slachtoffer] gevraagd betalingen te doen ten behoeve van onder meer heffingen en belastingen en anti-terrorisme- en anti-drugsdocumenten en een boete en
?die [slachtoffer] daartoe valse documenten verstuurd, waaronder een "Letter of Administration", waarin stond dat die [slachtoffer] begunstigde was van een door die [betrokkene1] bij de ABN AMRO Bank gedeponeerd geldbedrag van 28.000.000,- US dollar,
waardoor die [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Overwegingen en bijbehorende beslissingen aangaande het bewijs
Ten aanzien van verdachtes papieren heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zich twee documenten in het dossier bevinden, die niet van verdachte afkomstig zijn, hetgeen erop duidt dat er iemand is die zich [verdachte] noemt en zich voor verdachte uitgeeft.
Hoewel aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat ook op het punt van de documenten de verslaglegging door de politie aan duidelijkheid te wensen overlaat, is de rechtbank van oordeel dat uit de diverse processen-verbaal niet de conclusie kan worden getrokken dat zich in het dossier documenten bevinden die niet van verdachte, althans niet van de zoeking in de [a-straat] afkomstig zijn.
Naar haar oordeel zijn in het dossier noch in het verhandelde ter terechtzitting voldoende aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat iemand anders zich voor verdachte [verdachte] heeft uitgegeven, zodat het daar toe strekkende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat het enkele voorhanden hebben van(de) buit niet als witwassen kan worden aangemerkt volgt de rechtbank de verdediging niet, nu blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad ook dit enkele voorhanden hebben wel degelijk als witwassen in de zin van artikel 420bis Sr moet worden gekwalificeerd.
Voorts heeft de raadsvrouw nog betoogd dat de getuigenverklaringen van [getuige1], [getuige2] en [getuige3] van het bewijs moeten worden uitgesloten, kort gezegd omdat hen een foto van verdachte is getoond terwijl de raadsvrouw daartegen bezwaar had gemaakt en zij niet voor het verhoor van deze getuigen was uitgenodigd. Nu de rechtbank verklaringen van getuigen, voor zover inhoudende dat zij verdachte van een foto herkennen, niet gebruikt voor het bewijs, behoeft dit verweer verder geen bespreking.
5. Strafbaarheid van de feiten
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
1. Medeplegen van gewoontewitwassen;
2. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
3. Medeplegen van oplichting.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de keuze tot oplegging van een vrijheidbenemende straf en de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder mee laten wegen dat verdachte gedurende ruim een jaar heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezighield met oplichting, valsheid in geschrift en het witwassen van geldbedragen. Verdachte vervulde in deze organisatie een belangrijke rol.
De werkwijze van de organisatie was zeer geraffineerd.
Slachtoffers werd een percentages van niet bestaande miljoenenbedragen in het vooruitzicht gesteld, waarbij verdachte en diens medeverdachten de slachtoffers allerhande leugens voorschotelden, maar ook nagemaakte documenten van betrouwbare instellingen, zoals banken, toezonden. Voorts deden de leden van de organisatie - daarbij gebruik makend van valse namen - zich voor als advocaat of werknemer bij bonafide bedrijven. Ook werden de slachtoffers ter onderbouwing van het verhaal officieel ogende documenten - notariële stukken met betrekking tot te beheren erfenissen en loterijtoekenningen - toegezonden met daarbij rekeningen voor allerhande kosten verband houdende met de overdracht van het geld.
Daarnaast werden in het buitenland woonachtige slachtoffers naar Nederland, veelal naar een speciaal daartoe ingericht nepkantoor, gelokt om het geld zogenaamd in ontvangst te nemen. Hier kregen zij geld te zien waarbij hen werd verteld dat dit geld was voorzien van stempels om diefstal te voorkomen. Ter plekke werd met behulp van de wash-wash truc een aantal biljetten ontdaan van de stempels. De slachtoffers kregen vervolgens een aantal van deze gewassen biljetten mee om deze te kunnen testen op hun echtheid. Daarna kregen zij te horen dat de reinigingsvloeistof op was en dat voor de reiniging van de overige biljetten een aanzienlijk geldbedrag betaald diende te worden.
Hoewel denkbaar is dat de slachtoffers van verdachte en diens medeverdachten werden gedreven door hebzucht, waardoor zij ten prooi zijn gevallen aan deze criminele organisatie, doet dat niet af aan de strafwaardigheid en de verwerpelijkheid van het bewezen verklaarde.
Samen met anderen heeft verdachte voorts gedurende een periode van meer dan vier jaar een gewoonte gemaakt van het witwassen van door misdrijf (oplichting) verkregen geld. Witwassen vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, omdat daarmee gelden worden onttrokken aan het zicht van de fiscus en justitie en omdat het daardoor corrumperend werkt op het reguliere handels- en betalingsverkeer.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven GSM-toestel dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde met behulp van dat toestel, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten € 225,00, eveneens dient te worden verbeurd verklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke het oogmerk had het plegen van misdrijven als oplichting en witwassen. Nu verdachte geen aantoonbare legale bron van inkomsten heeft, moet worden aangenomen dat het bij verdachte aangetroffen en hem toebehorende geldbedrag geheel of grotendeels door middel van de bewezen verklaarde feiten is verkregen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47, 57, 140, 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het plegen van de bewezen feiten.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.1. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAAR.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaard verbeurd:
- een geldbedrag ad € 225,00;
- een GSM-toestel van het merk Nokia.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. van Dam, voorzitter,
mrs. E.L. Grosheide en H.P. van der Lelie, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A.B. van Velzen en mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2008.