Rb. Haarlem, 27-10-2006, nr. 15/500985-06
ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ1226
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
27-10-2006
- Zaaknummer
15/500985-06
- LJN
AZ1226
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ1226, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 27‑10‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Koerier cocaïne; 359a Sv. De raadsman heeft aangevoerd dat op de voet van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering strafverlaging moet worden toegepast. Hij heeft daartoe gesteld dat sprake is geweest van burger-pseudodienstverlening in de zin van 126ij van het Wetboek van Strafvordering, nu de politie medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd haar normale gang te vervolgen op Schiphol om op deze wijze de afhalers te achterhalen. De voorwaarden die aan het geven van voornoemd bevel worden gesteld volgens artikel 126ij lid 4, zijn in deze niet gevolgd. De raadsman stelt zich daarnaast op het standpunt dat medeverdachte [medeverdachte] is aan te merken als criminele burger. De Memorie van Toelichting bij artikel 126ij maakt duidelijk dat wetgever bijzonder huiverig is voor het inzetten van criminele burgers bij de opsporing van strafbare feiten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Tussen medeverdachte [medeverdachte] en de betreffende opsporingsambtenaren is geen overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan medeverdachte [medeverdachte] een dienst verleent. Men heeft deze aangehouden verdachte slechts kortdurend haar weg laten vervolgen en de handelingen laten verrichten die zij reeds voornemens was te verrichten. Hierbij is zij voortdurend onder observatie geweest van opsporingsambtenaren met als doel het onderkennen van haar afhalers op Schiphol. Er is geen sprake van burgerpseudodienstverlening in de zin van artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering en ook anderszins valt de voornoemde situatie niet onder titel VA eerste boek van het Wetboek van Strafvordering.
RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/500985-06
Uitspraakdatum: 27 oktober 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Arnhem, De Berg, Arnhem-Noord.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 6.045,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan
in dier voege dat hij op 14 juli 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
6.1 Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, veroordeling van verdachte terzake tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde telefoons heeft de officier van justitie geëist dat deze zullen worden verbeurd verklaard.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 6.036.60 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank rekent het verdachte daarbij in het bijzonder aan dat hij, blijkens zijn eigen verklaring, vaker als afhaler van verdovende middelen fungeert, dat hij daarvoor een aanzienlijke beloning ontvangt en dat hij blijkens zijn telefonische contacten rechtstreeks vanuit Ghana wordt aangestuurd.
De raadsman heeft aangevoerd dat op de voet van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering strafverlaging moet worden toegepast. Hij heeft daartoe gesteld dat sprake is geweest van burger-pseudodienstverlening in de zin van 126ij van het Wetboek van Strafvordering, nu de politie medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd haar normale gang te vervolgen op Schiphol om op deze wijze de afhalers te achterhalen. De voorwaarden die aan het geven van voornoemd bevel worden gesteld volgens artikel 126ij lid 4, zijn in deze niet gevolgd. De raadsman stelt zich daarnaast op het standpunt dat medeverdachte [medeverdachte] is aan te merken als criminele burger. De Memorie van Toelichting bij artikel 126ij maakt duidelijk dat wetgever bijzonder huiverig is voor het inzetten van criminele burgers bij de opsporing van strafbare feiten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Tussen medeverdachte [medeverdachte] en de betreffende opsporingsambtenaren is geen overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan medeverdachte [medeverdachte] een dienst verleent. Men heeft deze aangehouden verdachte slechts kortdurend haar weg laten vervolgen en de handelingen laten verrichten die zij reeds voornemens was te verrichten. Hierbij is zij voortdurend onder observatie geweest van opsporingsambtenaren met als doel het onderkennen van haar afhalers op Schiphol. Er is geen sprake van burgerpseudodienstverlening in de zin van artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering en ook anderszins valt de voornoemde situatie niet onder titel VA eerste boek van het Wetboek van Strafvordering.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
20. 1.00 STK Telefoontoestel, NOKIA
21. 1.00 STK Telefoontoestel, NOKIA, voorzijde logo vodafone,
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47, van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zegge: zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
20. 1.00 STK Telefoontoestel, NOKIA
21. 1.00 STK Telefoontoestel, NOKIA, voorzijde logo vodafone
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Kronenberg, voorzitter,
mrs. Brouwer en Mateman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Ket,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2006.