Rb. Groningen, 24-01-2008, nr. 24/003152-06
ECLI:NL:RBGRO:2008:BC2658
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
24-01-2008
- Zaaknummer
24/003152-06
- LJN
BC2658
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2008:BC2658, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 24‑01‑2008; (Raadkamer)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Tussentijdse toetsing ISD-maatregel door rechtbank, terwijl de maatregel is opgelegd door hof.
RECHTBANK GRONINGEN, sector strafrecht
Parketnummer 24/003152-06 (18/670490-06 eerste aanleg)
Beslissing ex artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht
Beslissing van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van:
[veroordeelde]
geboren in 1979 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de PI Noord,
doch thans verblijvende in de [verblijfplaats],
hierna te noemen de veroordeelde.
Procedure
Bij arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 3 april 2007 is aan de veroordeelde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van 2 jaren opgelegd.
Bij dat arrest is tevens gelast dat het openbaar ministerie het hof binnen negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel bericht over de wenselijkheid en de noodzakelijkheid van de voortzetting van de maatregel.
Op 28 november 2007 heeft het openbaar ministerie de veroordeelde naar aanleiding van voormeld arrest, opgeroepen te verschijnen op 10 januari 2008 te 13.30 uur, ter openbare raadkamer in het arrondissement Groningen, Guyotplein 1.
Op 10 januari 2008 heeft de rechtbank de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. J.B. Pieters gehoord.
Beoordeling
Bij het arrest van 3 april 2007 heeft het gerechtshof Leeuwarden gelast dat het openbaar ministerie “het hof” informeert over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van voortzetting van de maatregel.
De rechtbank heeft daarom ter zitting ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of zij bevoegd is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bevoegd is. Daarbij heeft zij verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 20 november 2007 (LJN BB 8470). Doordat het gerechtshof Leeuwarden heeft geoordeeld dat met “de rechter” als bedoeld in artikel 38s Sr uitsluitend is bedoeld de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van de feiten waarvoor de maatregel is opgelegd, is er naar het oordeel van de officier van justitie geen andere mogelijkheid dan de zaak ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het gerechtshof Leeuwarden heeft in zijn hierboven genoemde arrest zijn oordeel met name laten bepalen door de mogelijkheid van hoger beroep zoals opgenomen in artikel 509ff Sv. Daarbij heeft het hof overwogen dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd tegen de beslissing tot voortzetting of beëindiging van de maatregel hoger beroep open te stellen, ongeacht of de maatregel is opgelegd door een rechtbank of een hof. En omdat tegen de beslissing van een hof geen rechtsmiddel open staat, dient de toetsing door de rechtbank plaats te vinden.
Ingevolge het eerder genoemde artikel 509ff Sv kan het beroep inzake de toepassing van artikel 38s Sv worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Dit laatste hof heeft bij arrest van 1 oktober 2007 (NJ 2007, 590) beslist dat een beroep tegen een toetsingsbeslissing door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk was. Daarbij heeft het gerechtshof Arnhem overwogen dat met de woorden “de rechter” in artikel 38s Sr wordt gedoeld op de rechter die de maatregel heeft opgelegd. Uit het feit dat aan het gerechtshof Arnhem een toetsingsbeslissing van het gerechtshof Amsterdam werd voorgelegd, leidt de rechtbank af dat het gerechtshof Amsterdam in elk geval in die zaak tot dezelfde uitleg van de woorden “de rechter” kwam.
Vervolgens is het gerechtshof Arnhem tot de conclusie gekomen dat tegen een door een hof genomen toetsingsbeslissing geen hoger beroep open staat en dat het tot de taak van de wetgever behoort ter zake een regeling te treffen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de situatie waarin twee voor de veroordeelde relevante hoven verschillend hebben geoordeeld: enerzijds het gerechtshof Leeuwarden, dat de maatregel aan hem heeft opgelegd en zichzelf klaarblijkelijk niet bevoegd acht tot toetsing, en anderzijds het gerechtshof Arnhem dat als de rechtbank tot toetsing overgaat als appelinstantie heeft te gelden en dat van oordeel lijkt te zijn dat de rechtbank niet bevoegd is de door het gerechtshof Leeuwarden opgelegde maatregel te toetsen.
Aldus dreigt voor veroordeelde een situatie te ontstaan waarin de wenselijkheid en de noodzaak van de voortzetting van de maatregel niet getoetst kan worden. De rechtbank acht dat hoe dan ook onwenselijk. Zij zal daarom geen standpunt innemen over de uitleg van de woorden “de rechter” in artikel 38s Sr en uit oogpunt van rechtsbescherming van de veroordeelde overgaan tot de toetsing. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve nog op dat zij zich onder de geschetste omstandigheden vrij acht tot een volledige toetsing. Dat kan dus betekenen dat de rechtbank een maatregel beëindigt die zij niet zelf heeft opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport, met bijlage (Periodieke evaluatie op basis van artikel 18 lid c PBW) d.d. 20 december 2007 van de Grittenborgh, Penitentiaire inrichting Hoogeveen, ondertekend door H. v.d. Meer, unitdirecteur P.I. Noord, locatie de Grittenborgh en J. Mertens, trajectcoördinator P.I. de Grittenborgh.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de maatregel.
De raadsvrouw van veroordeelde heeft bepleit het openbaar ministerie te gelasten binnen 4 maanden de rechtbank te berichten over de wenselijkheid en de noodzakelijkheid van de voortzetting van de maatregel. De raadsvrouw voert aan dat er op dit moment geen concreet trajectplan voor de nabije toekomst is, terwijl nu juist de fase is bereikt waarin daadwerkelijk inhoud moet worden gegeven aan de maatregel. Daarom is het van belang dat de vinger aan de pols wordt gehouden voor wat betreft de voortgang.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu het psychiatrisch onderzoek (FPK) ten tijde van het opstellen van het rapport nog niet gereed was en door de P.I. De Grittenborgh derhalve geen advies is gegeven omtrent de wenselijkheid of verlenging van de maatregel wenselijk of noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel, dat in afwachting van nadere informatie, de voortzetting van de ISD-maatregel nog steeds vereist is.
De rechtbank acht zich thans voldoende geïnformeerd om te kunnen beslissen dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op dit moment wenselijk en noodzakelijk is.
De rechtbank zal evenwel het openbaar ministerie gelasten de rechtbank voor 24 mei 2008 opnieuw te berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een (verdere) voortzetting van de maatregel.
BESLISSING
De rechtbank:
- bepaalt dat de voortzetting van de ISD-maatregel vooralsnog is vereist;
- gelast dat het openbaar ministerie voor 24 mei 2008 de rechtbank bericht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.J. Bastin, voorzitter, E.W. van Weringh en G. Eelsing, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. Tholen, als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2008.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.