Rb. 's-Gravenhage, 29-07-2008, nr. 09/530281-07
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD8853
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
29-07-2008
- Zaaknummer
09/530281-07
- LJN
BD8853
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD8853, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 29‑07‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Verdachte staat terecht voor een mishandeling (feit 1) en een geval van ambtsdwang (feit 2), beide begaan in zijn functie van hoofdagent van politie tijdens ongeregeldheden in de nacht van 6 op 7 mei 2006 in Pijnacker. De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk, in de zin van voorwaardelijk opzet, [P3] tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank acht het bewezenverklaarde echter niet strafbaar. Verdachte heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in de zin van artikel 8 Politiewet. De rechtbank acht de tenlastegelegde ambtsdwang niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
RE[P3]HTBANK 'S-GRAVENHAGE
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 09/530281-07
Datum uitspraak: 29 juli 2008
Promis
VONNIS
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte Y],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. A.J.M. de Swart, Van Vollenhovenstraat 31 te 3016 BG Rotterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 en 15 juli 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J.M. de Swart, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Reddingius heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis alsmede een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 06 mei 2006 tot en met 7 mei 2006 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [P3])
- meermalen, althans eenmaal met een (lange) wapenstok, althans een (hard) voorwerp op/tegen de arm(en) en/of het (achter)hoofd en/of de schouder(s), althans het lichaam heeft geslagen,
waardoor voornoemde [P3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte, toen en daar in zijn hoedanigheid van surveillant diensthondgeleider/ hoofdagent van politie Haaglanden;
zaaksdossier 112
art 44 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2006 tot en met 7 mei 2006 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland, als ambtenaar, zijnde hoofdagent werkzaam als surveillant diensthondgeleider van de politie Haaglanden, door misbruik van zijn gezag een persoon, genaamd [P27], gedwongen heeft iets te doen of te dulden, te weten het naar binnen (in zijn, [P27]'s, woning) gaan en/of het sluiten van de ramen (van zijn, [P27]'s, woning) hierin bestaande dat hij, verdachte, (staande voor, althans in de directe nabijheid van de woning van die [P27] aan de [straat]) tegen die [P27] meermalen, althans een maal heeft geroepen "naar binnen of ik sla je ruit eruit" en/of "ik kom je halen" en/of "naar binnen nu anders sla ik echt je ruit eruit en ga je mee", althans woorden van gelijke (dwingende) aard en/of strekking, ten gevolge waarvan die [P27] naar binnen is gegaan en/of zijn ra(a)m(en) heeft gesloten;
zaaksdossier 108
art 365 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2006 tot en met 7 mei 2006 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om als ambtenaar, zijnde hoofdagent werkzaam als surveillant diensthondgeleider van de politie Haaglanden, door misbruik van zijn gezag een persoon, genaamd [P27], te dwingen iets te doen of te dulden, te weten die [P27] naar binnen (in zijn, [P27]'s, woning) te laten gaan en/of de ramen (van zijn, [P27]'s, woning) te sluiten, hierin bestaande dat hij, verdachte (staande voor, althans in de directe nabijheid van de woning van die [P27] aan de [straat]) tegen die [P27] meermalen, althans een maal heeft geroepen "naar binnen of ik sla je ruit eruit" en/of "ik kom je halen" en/of "naar binnen nu anders sla ik echt je ruit eruit en ga je mee", althans woorden van gelijke (dwingende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 365 Wetboek van Strafrecht
3. Enkele opmerkingen vooraf
3.1 Verdachte staat terecht terzake - kort gezegd – een mishandeling en een geval van ambtsdwang, beide begaan in zijn functie van hoofdagent van politie in de nacht van 6 op 7 mei 2006 te Pijnacker. Alvorens daarop in te gaan, hecht de rechtbank eraan enkele algemene opmerkingen te maken over de situatie te Pijnacker in de bewuste nacht, de daarnaar gedane onderzoeken, de beslissingen tot vervolging door het openbaar ministerie en de door de rechtbank in deze strafzaak te nemen beslissingen.
3.2 In de avond van 6 mei 2006 organiseerde de Oranje Vereniging te Pijnacker een zogenaamd tentfeest aan de Sportlaan te Pijnacker. Het feest trok naar schatting 2500 à 3000 bezoekers. Dit feest werd om 00:30 uur voortijdig beëindigd nadat de beveiliging, welke door de Oranje Vereniging was ingeschakeld, aan de aanwezige politie had meegedeeld dat de situatie in de tent niet langer beheersbaar was. Daarna zijn op de Sportlaan ongeregeldheden uitgebroken, waarbij het tot schermutselingen is gekomen tussen politiemensen en burgers. Later die nacht zijn elders in Pijnacker (onder meer op de Noordweg en aan de [straat]) incidenten voorgevallen waarbij door politiemensen geweld is gebruikt.
3.3 Na de ongeregeldheden heeft de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te ’s-Gravenhage de rijksrecherche opgedragen een oriënterend feitenonderzoek te doen naar de gebeurtenissen de betreffende nacht, toegespitst op het door de politie toegepaste geweld. Dit onderzoek is afgesloten op 13 juli 2006.
3.4 Daarnaast heeft de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp B&A-groep onderzoek laten doen naar de gebeurtenissen. In het rapport van B&A-groep, uitgebracht in juni 2006, wordt met name aandacht besteed aan bestuurlijke aspecten. Het rapport bevat ook een feitenreconstructie van de gebeurtenissen de betreffende nacht.
3.5 Voorts heeft een werkgroep van de politie Haaglanden in opdracht van de korpsleiding een zogeheten verbeteronderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de gebeurtenissen. Het rapport van deze werkgroep, getiteld “Beeldenstorm”, is gepubliceerd in maart 2007.
3.6 In deze rapporten zijn de nodige tekortkomingen gesignaleerd betreffende de voorbereiding van het feest. Ook wordt hierin kritiek geuit op het feit dat tijdens het feest alcohol werd geschonken aan jeugdigen en op de abrupte beëindiging van het feest.
3.7 Voorst wordt er in deze rapporten melding van gemaakt dat onvoldoende politiepersoneel aanwezig was in verhouding tot het grote aantal feestgangers, dat de politie niet was voorbereid op grootschalige ongeregeldheden en dat het optreden van de politie een ongeorganiseerde indruk maakte. Een opvallend punt in deze rapporten is ook dat een relatief groot deel van de aanwezige feestgangers, waarvan er velen onder invloed van drank (en vermoedelijk ook drugs) waren, na de beëindiging van het feest niet reageerde op vorderingen van de politie om zich te verwijderen.
3.8 Na afsluiting van het hierboven genoemde oriënterend feitenonderzoek heeft de hoofdofficier van justitie in september 2006 opdracht gegeven tot een strafrechtelijk onderzoek tegen een aantal politiefunctionarissen die zich mogelijk in de bewuste nacht hebben schuldig gemaakt aan geweldsdelicten. Op basis van dit strafrechtelijk onderzoek heeft de officier van justitie geconcludeerd dat a. de politie in een groot aantal gevallen geweld heeft moeten gebruiken om de situatie onder controle te krijgen, zodat dit optreden geen strafbaar feit oplevert; b. in een aantal gevallen ten onrechte geweld is gebruikt of disproportioneel veel geweld is gebruikt, maar dat de betreffende politiefunctionaris had gehandeld uit noodweer en c. dat een aantal handelingen zijn aan te merken als strafbare feiten welke niet gepleegd zijn uit noodweer, maar dat onvoldoende duidelijk is welke politiefunctionarissen zich hieraan hebben schuldig gemaakt. Ten aanzien van vier politiefunctionarissen is besloten tot strafrechtelijke vervolging omdat tegen hen volgens de officier van justitie voldoende bewijs aanwezig is ten aanzien van één of meer incidenten en zij zich niet op een rechtvaardigingsgrond kunnen beroepen.
3.9 Verdachte staat terecht terzake twee incidenten waarbij hij mogelijk betrokken was. Daarbij gaat het steeds uitsluitend om de vraag of verdachte de hem verweten handelingen heeft gepleegd en, zo ja, of hij als politieman op gepaste wijze geweld heeft gebruikt dan wel heeft gehandeld uit noodweer. De rechtbank velt in dit vonnis dus geen oordeel over het optreden van de politie in de betreffende nacht in Pijnacker in het algemeen.
3.10 De rechtbank merkt in algemene zin wel op dat van de politie wordt verwacht dat zij resoluut optreedt bij ordeverstoringen, maar tevens dat het gebruik van geweld door de politie dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.11 Ten slotte merkt de rechtbank hier nog op dat verdachte eerst ter plekke kwam nadat er al forse schermutselingen waren geweest tussen een subgroep van het Parate Peloton en een groot aantal feestgangers.
4. Feit 1 (incident [P3])
Het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring, doch zich daarbij niet uitgelaten omtrent het aantal slagen dat verdachte [P3] zou hebben gegeven.(1)
Op de vraag van de rechtbank of er sprake is geweest van medeplegen, heeft de officier van justitie geantwoord dat aanvankelijk alleen door medeverdachte [medeverdachte X] is opgetreden tegen [P3]. Vervolgens heeft zich de situatie voorgedaan dat verdachte zich bij hem heeft gevoegd en zij beiden [P3] hebben geslagen. Aldus is er in de visie van de officier van justitie vanaf dat moment sprake geweest van een nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte X] en dus van medeplegen.
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat verdachte willens en wetens het risico heeft genomen het hoofd van [P3] te raken door met de wapenstok op diens schouder te mikken, nu [P3] op dat moment in beweging was. Verdachte heeft daarmee willens en wetens deze niet denkbeeldige kans voor lief genomen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat [P3] eenmaal door verdachte is geslagen.
Op een vraag van de rechtbank hieromtrent, heeft de raadsman betoogd dat er bij dit incident geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte X]. [Medeverdachte X] stond alleen tegenover [P3] totdat verdachte hem op eigen initiatief te hulp schoot. De klappen die [medeverdachte X] aan [P3] heeft gegeven, gingen vooraf aan de klap van verdachte. Na deze klap van verdachte is [P3] niet meer geslagen. Voort heeft er tussen verdachte en [medeverdachte X] geen overleg plaats gevonden omtrent het slaan van [P3].
De raadsman heeft bepleit dat verdachte niet opzettelijk [P3] tegen zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft immers getracht [P3] een gedoseerde klap op de spiergroep onder de schouder te geven, waarbij verdachte, vanwege een beweging van [P3], hem per ongeluk op het hoofd heeft geraakt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Politiefunctionarissen [P23] en [P24] hebben op enig moment in de nacht van 6 op 7 mei 2006 een oproep gedaan aan collega’s nadat zij twee groepen personen achter elkaar zagen aanrennen.(2) Verdachte en medeverdachte [medeverdachte X] hebben gehoor gegeven aan deze oproep en hebben zich met de surveillanceauto naar de [straat] te Pijnacker begeven, alwaar ze hun auto hebben geparkeerd.(3)
[P23] en [P24] hebben op de [straat], ter hoogte van de shoarmatent, een persoon aangehouden terzake belediging, waarop een groep zich tegen hen keerde.(4) Verdachte en [medeverdachte X] zagen vanuit hun auto de groep naar [P23] en [P24] toe rennen. Verdachte heeft middels de megafoon gevorderd dat men zich diende te verwijderen.(5) Verdachte en [medeverdachte X] hebben hun lange wapenstok ter hand genomen, zijn uit de auto gestapt en naar de groep toegegaan om [P23] en [P24] te helpen.(6)
[Medeverdachte X] heeft [P3] gevorderd weg te gaan. [P3] heeft niet aan deze vordering voldaan, waarop [medeverdachte X] hem een klap heeft gegeven met de lange wapenstok. [Medeverdachte X] heeft vervolgens opnieuw gevorderd dat [P3] zich diende te verwijderen. [P3] weigerde opnieuw, waarna [medeverdachte X] hem meermalen heeft geslagen met de lange wapenstok.(7)
Verdachte is naar [medeverdachte X] en [P3] toegelopen. Verdachte heeft [P3] een klap met de lange wapenstok gegeven, waarbij hij voornemens was om [P3] op zijn schouder te raken. De klap kwam echter tegen het hoofd terecht. Vervolgens heeft [P3] zich verwijderd.(8)
Beslissing:
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat slechts is vast komen te staan dat verdachte [P3] eenmaal heeft geslagen.
Verdachte heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2006 (en nadien) verklaard dat hij [P3] eenmaal heeft geslagen. De rechtbank acht de verklaring in voornoemd proces-verbaal met name betrouwbaar, nu verdachte dit proces-verbaal heeft opgemaakt voordat hij als verdachte werd aangemerkt. Hetzelfde geldt ten aanzien van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2006 van medeverdachte [medeverdachte X], die eveneens heeft verklaard dat verdachte eenmaal heeft geslagen. De andersluidende verklaring van het slachtoffer doet daaraan niet af, temeer daar die op bepaalde punten onjuistheden bevat. Zo is inmiddels duidelijk dat het [verdachte] en niet [medeverdachte X] was die het slachtoffer op het hoofd raakte, terwijl de laatste juist verklaart dat dit [medeverdachte X] zou zijn geweest.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onderhavige feit tezamen en in vereniging met een ander, in casu [medeverdachte X], heeft gepleegd. Medeplegen veronderstelt een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Bewuste samenwerking houdt in dat de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging. Ook stilzwijgende samenwerking kan medeplegen opleveren.
Verdachte is uit eigen beweging medeverdachte [medeverdachte] te hulp geschoten. Uit het dossier valt niet af te leiden dat [medeverdachte X], op het moment dat verdachte hem te hulp schoot, hiervan op de hoogte was. Tevens is niet gebleken dat verdachte en [medeverdachte X] [P3] gelijktijdig hebben geslagen, dan wel dat [P3] na de klap van verdachte nog door één van hen geslagen is. Op grond van het voorafgaande kan niet gesproken worden van willens en wetens samenwerken door verdachte en [medeverdachte X], zodat verdachte op dit punt partieel dient te worden vrijgesproken.
Naar oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verdachte het oogmerk had [P3] tegen het hoofd te raken. Uit de verklaringen van verdachte noch anderszins is gebleken dat verdachte een slag tegen het hoofd van [P3] heeft beoogd. Verdachte heeft verklaard de slag te hebben gericht op de schouder van [P3], een lichaamsdeel dat zich dicht bij het hoofd bevindt. Door met een lange wapenstok op voornoemd lichaamsdeel te richten ingeval de betreffende persoon in beweging is, bestaat de aanmerkelijke kans dat die persoon tegen zijn hoofd wordt geraakt, welke kans verdachte willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte opzettelijk, in de zin van voorwaardelijk opzet, [P3] tegen het hoofd heeft geslagen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
4.4 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het slaan door verdachte in de gegeven omstandigheden niet gepast en geboden was en derhalve niet proportioneel.
Alleen verdachte en medeverdachte [medeverdachte X] hebben immers verklaard over een dreiging die van [P3] zou zijn uitgegaan. Onduidelijk is echter waarom [P3] dreigend was voor [medeverdachte X]. [P3] was alleen. De rest van de groep waarvan hij deel had uitgemaakt was al weg gegaan na een vordering van verdachte zich te verwijderen. Er was dus sprake van twee gewapende agenten tegen één man.
Uit de verklaringen van [P3], [P20], [P21] en politieagent [P22] is niet duidelijk geworden dat [P3] agressief was. Hij heeft eerder verhaal willen halen of willen praten. De reden hiervoor lijkt ook duidelijk: velen hebben verklaard dat het volstrekt onduidelijk was waarom iedereen daar weg moest en waarom de shoarmazaak waar hij werkte dicht moest.
Onduidelijk is waarom de lange wapenstok (eerst bij herhaling door [medeverdachte X] en daarna door verdachte) is ingezet tegen iemand waar (objectief) geen enkele dreiging van uitging. [P3] heeft weliswaar niet aan het verwijderingsbevel voldaan, maar de vraag is of de inzet van de wapenstok dan passend te achten is. Niet valt uit te sluiten dat een kort gesprek met [P3], het aanhoren van zijn verhaal, al tot het beoogde resultaat had kunnen leiden. Een poging hiertoe is niet ondernomen.
Bovendien was er op het moment dat verdachte de klap uitdeelde geen sprake van dat zijn collega [medeverdachte X] in gevaar verkeerde. Ook had verdachte in zijn afwegingen dienen te betrekken dat hij bij het slaan een ander deel van het lichaam zou raken dan hij wilde.
4.5 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde gedeelte van dit ten laste gelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtvervolging.
Verdachte en [medeverdachte X] zijn ter plaatse gekomen om hun collegae [P23] en [P24], die zich in het nauw gedreven voelden door een groep van 15 à 20 personen nadat zij iemand hadden willen aanhouden, te helpen. Om de situatie het hoofd te bieden is door verdachte en [medeverdachte X] voortdurend gevorderd dat een ieder die daar aanwezig was, dus ook [P3], zich diende te verwijderen. Daarbij is ook de waarschuwing voor het gebruik van geweld gegeven. Toen [P3] weigerde gevolg te geven aan de diverse duidelijk hoorbare vorderingen, restte geen ander middel dan hem met de wapenstok weg te krijgen. Eerst heeft [medeverdachte X] [P3] op de hem aangeleerde wijze geslagen. Daarbij is [P3] voortdurend gevorderd om weg te gaan. [P3] had steeds de gelegenheid dit te doen. Op een gegeven moment heeft ook verdachte [P3] met de lange wapenstok geslagen teneinde te bewerkstelligen dat [P3] weg zou gaan. Verdachte heeft [P3] slechts één keer geslagen, daarna verwijderde [P3] zich.
Indien iemand door een politieambtenaar ter handhaving van de openbare orde gevorderd wordt om zich te verwijderen, dient diegene ook daadwerkelijk weg te gaan. Er is in zo’n situatie in beginsel geen ruimte voor degene wiens verwijdering wordt gevorderd daarover met de politie in discussie te gaan. Bovendien is niet gebleken dat [P3] verhaal wilde gaan halen over het sluiten van de shoarmatent. [P3] heeft immers verklaard dat de opdracht tot het sluiten pas kwam nadat hij de confrontatie met [medeverdachte x] en verdachte reeds had gehad.
Het was voorts geen optie om [P3] aan te houden. Juist nu het incident was begonnen met de aanhouding van een persoon en vervolgens was geëscaleerd, lag het in de rede te verwachte dat bij aanhouding van [P3] de situatie wederom zou escaleren.
4.6 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het bewezenverklaarde niet strafbaar.
Verdachte en zijn collega [medeverdachte X] hebben getracht hun collega’s [P23] en [P24] te ontzetten. Verdachte heeft daarbij via de megafoon het publiek gevorderd zich te verwijderen. [P3] voldeed hier niet aan. Hij wilde kennelijk “verhaal halen” bij de politie. [Medeverdachte X] heeft hem vervolgens nogmaals gevorderd weg te gaan, aan welke vordering [P3] eveneens geen gehoor gaf.
Verdachte hoorde dat [medeverdachte X] [P3] vorderde zich te verwijderen en zag hem vervolgens [P3] een klap geven met de lange wapenstok. [P3] verwijderde zich echter niet waarop verdachte zijn collega te hulp schoot.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte in voornoemde situatie, waarbij er een dreiging uitging van de groep waarvan, naar verdachte begrijpelijkerwijs aannam, [P3] deel uit maakte, en het [medeverdachte X] niet lukte om [P3] verwijderd te krijgen, gerechtigd was om [medeverdachte X] te hulp te schieten en een klap met de lange wapenstok te geven om de verwijdering van [P3] te bewerkstelligen. De sfeer was grimmig en de situatie was er niet naar dat [P3], zoals de officier van justitie heeft gesuggereerd, een gesprek met [medeverdachte X] kon aangaan over de hem gegeven vordering en/of het politieoptreden op dat moment ter handhaving van de openbare orde. Door halsstarrig te blijven staan heeft [P3] het geweld over zichzelf afgeroepen. Niet alleen de eerste klap door [medeverdachte X], maar ook – hij voldeed immers nog steeds niet aan de herhaalde vorderingen – de daaropvolgende klappen door [medeverdachte X] en uiteindelijk de klap door verdachte. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat verdachte voordat hij [P3] sloeg eveneens heeft gevorderd dat deze zich zou verwijderen. Voorts is niet gebleken dat verdachte bovenmatig hard heeft geslagen. Het enkele feit dat de klap van verdachte op het hoofd van [P3] terecht is gekomen, zeker nu dit niet beoogd was, maakt het slaan met de lange wapenstok niet disproportioneel. Uit het dossier is bovendien niet gebleken dat [P3] niet de mogelijkheid had om weg te gaan.
Een ander, lichter, geweldsmiddel dan de lange wapenstok had verdachte, na de vordering tot verwijderen, niet voorhanden. Tevens was aanhouding van [P3] geen optie, nu de aanhouding van een persoon door [P23] en [P24] kort daarvoor de aanleiding was geweest voor het ontstaan van de dreigende situatie waarin verdachte en [medeverdachte X] deze collegae te hulp waren gekomen.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldaan heeft aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in de zin van artikel 8 Politiewet, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5. Feit 2 (incident [P27])
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat uit de verklaringen van [P27], [P28], [P25] en [P26] duidelijk wordt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde ambtsdwang.
Van een politieagent mag en moet onder alle omstandigheden worden verwacht dat hij bewust en met grootste zorgvuldigheid omgaat met de hem toegekende bevoegdheden. Het onbewust overschrijden van de grenzen van zijn bevoegdheden kan nimmer als disculperende omstandigheid worden aangevoerd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Primair
De raadsman heeft primair aangevoerd dat verdachte de grenzen van zijn bevoegdheid niet heeft overschreden zodat van misbruik daarvan geen sprake kan zijn.
Verdachte was werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en rechtmatig ter plaatse. Verdachte was op grond van artikel 2 Politiewet bevoegd [P27] te vorderen te stoppen met zijn gedrag. Door te schreeuwen verstoorde [P27] immers niet allen de openbare orde, maar maakte zich ook schuldig aan opruiing en belediging van een ambtenaar in functie. Toen [P27] geen gevolg gaf aan de vordering, maakte hij zich schuldig aan het niet opvolgen van een ambtelijk bevel en diende verdachte de vordering te herhalen. Voorts gaf hij aan dat hij over zou gaan tot aanhouding van [P27] als hij daar wederom geen gevolg aan zou geven. Op basis van artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht was verdachte bevoegd om de woning van [P27] te betreden teneinde hem aan te houden. Dat verdachte zich bij het vorderen wellicht heeft uitgelaten op een wijze die niet de schoonheidsprijs verdient, doet daar niets aan af.
Subsidiair
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat het (voorwaardelijke) opzet ontbreekt. Volgens de raadsman is voor het telastgelegde misdrijf opzet vereist.
Uit het relaas van verdachte en de verklaringen van [P16] en [P26] kan geen “bewust aanvaarden” door verdachte worden afgeleid. Het beoogde doel was namelijk rechtmatig. Verdachte heeft steeds gemeend dat hij bevoegd was te vorderen dat [P27] naar binnen ging althans ophield met de opruiing en dat hij bevoegd was om hem in de gegeven omstandigheden, desnoods in de woning, aan te houden en dus te waarschuwen voor deze mogelijkheid.
Meer subsidiair
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van dwingen in de zin van artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht.
Dwang in de zin van voornoemd artikel veronderstelt dat de gehanteerde dwangmiddelen zodanig zijn dat capitulatie van het slachtoffer normaal te verwachten was. Daarvan was in casu geen sprake. [P27] woonde op de bovenverdieping. Beneden zat bakkerij [bakkerij]. Het is objectief niet voorstelbaar dat [P27] zich gedwongen voelde om ook maar iets te doen vanwege de ten laste gelegde opmerking dat de ruit van de bakkerij eruit zou gaan. Bovendien kan van een voltooid misdrijf zonder meer geen sprake zijn. [P27] heeft immers geen enkel gevolg gegeven aan de vorderingen van verdachte.
Uiterst subsidiair
Verdachte is volgens de raadsman vrijwillig op eigen initiatief weggelopen en daarmee is sprake van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
[P27] bevond zich in de nacht van 6 op 7 mei 2006 in zijn woning aan de [straat] in Pijnacker. De woning bevindt zich in dezelfde rij als de shoarmazaak, boven een bakkerij. [P27] werd wakker door geschreeuw aan de straatzijde van zijn woning. Hij opende zijn raam om te kijken wat er aan de hand was. Hij zag dat een man, te weten [P1], door een politieagent werd geslagen. In reactie hierop schreeuwde [P27] vanuit zijn raam “Hou daarmee op. Doe normaal. Je bent opsporingsambtenaar. Gedraag je ernaar. Wat doe je? Je gedraagt je als een nazi.”(9)
Verdachte hoorde het geschreeuw van [P27] en liep naar zijn woning. Verdachte heeft [P27] aangeroepen dat hij moest ophouden en naar binnen moest gaan.(10) Verdachte en [P27] hebben vervolgens over en weer naar elkaar geroepen, waarbij verdachte op een gegeven moment heeft geroepen: “naar binnen of ik sla je ruit eruit”, “ik kom je halen” en “naar binnen nu anders sla ik echt je ruit eruit en ga je mee”.(11)
Politiefunctionaris [P25] hoorde verdachte en [P27] naar elkaar roepen. Hij is tevens naar de woning van [P27] toegelopen en heeft zich in deze discussie gemengd.(12) Verdachte heeft zich vervolgens van de woning van [P27] verwijderd.(13)
Beslissing:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte hier is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Kort voor het incident [P27] hebben op de [straat] te Pijnacker ongeregeldheden plaatsgevonden. Een groep mensen heeft zich tegen de politiefunctionarissen [P23] en [P24] gekeerd toen zij een persoon aanhielden. Teneinde deze groep verwijderd te krijgen, zijn er, na vorderingen, door verschillende politieagenten klappen met de wapenstok uitgedeeld.
Ook [P1] is door de politiefunctionarissen [P16], [P15] en [medeverdachte X] met de lange wapenstok geslagen. [P27] zag vanuit zijn woning gelegen aan de [straat], dat [P1] werd geslagen. Hij was het daar niet mee eens en maakte dit duidelijk door uit zijn raam naar de politiefunctionarissen te schreeuwen en te schelden, waarbij hij onder andere heeft geroepen dat [medeverdachte X] zich gedroeg als een nazi.
Door zijn gedrag, waaronder de betiteling van een politiefunctionaris als nazi, was [P27] het aanwezige publiek aan het opruien. Verdachte was daarom, te meer nu reeds ongeregeldheden plaatsvonden, op grond van artikel 2 Politiewet ter handhaving van de openbare orde bevoegd [P27] te vorderen op te houden met roepen, het raam te sluiten en zich naar binnen te begeven. Zeker toen [P27] daaraan geen gehoor gaf, was verdachte tevens bevoegd hem op verdenking van het plegen van opruiing aan te houden. Verdachte heeft derhalve geen misbruik gemaakt van zijn gezag. Het enkele feit dat hij op een gegeven moment tamelijk grof taalgebruik heeft gebezigd om zijn vorderingen kracht bij te zetten, maakt dit niet anders.
6. De bewezenverklaring
1.
hij in de periode van 06 mei 2006 tot en met 7 mei 2006 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk een persoon (te weten [P3])
- eenmaal met een (lange) wapenstok tegen het (achter)hoofd heeft geslagen,
waardoor voornoemde [P3] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden, zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van macht en gelegenheid door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte, toen en daar in zijn hoedanigheid van surveillant diensthondgeleider/ hoofdagent van politie Haaglanden
7. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling begaan door een ambtenaar, terwijl bij het begaan van het strafbare feit gebruik werd gemaakt van macht, gelegenheid en middel door zijn ambt geschonken;
verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Elkerbout, voorzitter,
Brinkman en Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Landman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2008.
Mr. Verbeek is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1Het is de rechtbank uit het dossier niet geheel duidelijk geworden of aangever [P3]] of [....] heet; beide namen worden gehanteerd. Er zal worden uitgegaan van de schrijfwijze zoals in zijn eigen en door hem ondertekende aangifte opgenomen (met echter wel een “...”),zie proces-verbaal met nummer 20060075-101, Deel 1, p. 20
2 Proces-verbaal met nummer 20060075-112, Deel 1, p. 79 en 81; Deel 1, p. 104 en 105; Deel 1, p. 119; Deel 1, p. 150; Deel 2, p. 286; Deel 2, p. 319 en verklaring [P23] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 maart 2008, randnummer 6
3 Proces-verbaal met nummer 20060075-112, Deel 1, p. 119; Deel 1, p. 150 – 151; Deel 2, p. 286 en Deel 2, p. 297
4 Proces-verbaal met nummer 20060075-112, Deel 1, p. 81; Deel 1, p. 105; Deel 1, p. 119; Deel 2, p. 286; Deel 2, p. 319 en verklaring [P23] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 maart 2008, randnummer 11
5 Proces-verbaal met nummer 20060075-112, Deel 2, p. 281 en Deel 2, p. 297
6 Proces-verbaal met nummer 20060075-112, Deel 1, p. 119 – 120; Deel 2, p. 286 en verklaring [P23] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 maart 2008, randnummer 12
7 Proces-verbaal met nummer 20060075-112, Deel 1, p. 120; Deel 2, p. 287 en Deel 2, p. 297
8 Idem
9 Proces-verbaal met nummer 20060075-113, Deel 1, p. 19 – 20 en verklaring verdachte ter terechtzitting
10 Proces-verbaal met nummer 20060075-113, Deel 1, p. 20 en Deel 2, p. 19 – 20
11 Proces-verbaal met nummer 20060075-113, Deel 1, p. 20; Deel 1, p. 22 en Deel 2, p. 311
12 Proces-verbaal met nummer 20060075-113, Deel 1, p. 142; Deel 2, p. 281 en Deel 2, p. 311
13 Proces-verbaal met nummer 20060075-113, Deel 1, p. 142 en Deel 2, p. 281