Rb. 's-Gravenhage, 15-12-2006, nr. 09/997196-05
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4554
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
15-12-2006
- Zaaknummer
09/997196-05
- LJN
AZ4554
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4554, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 15‑12‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Pachtsysteem glazenwasserij. Gestructureerd samenwerkingsverband van pachters en verpachters. De rechtbank deelt niet het standpunt van het Openbaar Ministerie dat dit samenwerkingsverband als onrechtmatig dient te worden beschouwd en reeds daarom al als een criminele organisatie dient te worden aangemerkt. Door pachters en verpachters is echter jarenlang stelselmatig de belastingswetgeving overtreden. Deze overtredingen zijn zodanig inherent aan deze organisatie dat de rechtbank deze aanmerkt als een criminele organisatie. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de verpachtende glazenwassers deel hebben uitgemaakt van de criminele organisatie. Verdachte was een van de verpachters. De rechtbank rekent het hem aan dat hij jarenlang in de wetenschap dat een aanmerkelijk deel van zijn inkomen zwart was, niets heeft ondernomen om dat tij te keren. Artikelen - 14a, 14b, 14c, 47, 57, 140, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht; - 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gevangenissstraf van 36 maanden, waarvan 12 voorwaardelijk, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, en een proeftijd van 2 jaar.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/997196-05
's-Gravenhage, 15 december 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
thans gedetineerd in het huis van bewaring Lelystad te Lelystad.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 september, 28 november en 1 december 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr M.B. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Appels heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen waskaarten zullen worden verbeurdverklaard.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting, waarbij feit 5 na afstand van het geweer door verdachte is komen te vervallen - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Geldigheid van de dagvaarding.
Ter terechtzitting van 28 november 2006 heeft de raadsman namens verdachte aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 4 nietig dient te worden verklaart, aangezien niet duidelijk is op welk geld de telastlegging ziet. De raadsman maakt hierbij onderscheid tussen de voor de belastingdienst verzwegen inkomsten en het geld uit de telastgelegde criminele organisatie.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de tekst van de telastlegging conform de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is en dat verdachte er tijdens de behandeling ter terechtzitting op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven niet te begrijpen waar het onder 4 telastgelegde feit betrekking op had. De wet vereist bovendien niet dat in de dagvaarding wordt gespecificeerd om welke sommen geld het gaat.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Overweging ten aanzien van feit 1.
In Den Haag en omgeving, maar ook elders in Nederland wordt de markt van de glazenwasserij gereguleerd door een pachtsysteem. De beheerders van wijken en straten waar gelapt wordt hebben zoveel werk in beheer dat zij niet in staat zijn om zelf, dat wil zeggen als eenmanszaak, al dat werk uit te voeren. De beheerders nemen geen (extra) glazenwassers in dienst om het werk uit te voeren, maar zij verpachten straten en wijken, of delen daarvan, aan andere glazenwassers, die daarvoor pacht betalen. De pacht is een vast deel, veelal 30% (er zijn ook gevallen bekend van 35%), van de maximale opbrengst van hetgeen is gepacht. De verhouding tussen verpachter en pachter is informeel; er zijn geen schriftelijke pachtovereenkomsten en de 'mores' van die overeenkomsten ligt vast in de 'words of the street'. Zo is een van die ongeschreven regels dat glazenwassers niet in elkaars wijken of straten lappen. Een andere ongeschreven regel is dat indien er in een gepachte wijk of straat problemen ontstaan de verpachter deze oplost. Dit systeem wordt door alle betrokkenen gekend, erkend en in stand gehouden op basis van vrijwilligheid. Als reguleringsmechanisme voor de markt van de glazenwasserij is in de loop der jaren een gestructureerd samenwerkingsverband (pachters en verpachters) met zekere hiërarchische verhoudingen ontstaan gebaseerd op ongeschreven regels (mores) en vaste prijsafspraken. Dat geheel kan worden aangemerkt als een organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft bij de behandeling van deze zaak het standpunt ingenomen dat dit samenwerkingsverband als onrechtmatig dient te worden beschouwd en reeds daarom al als een criminele organisatie kan worden aangemerkt. De rechtbank deelt dit standpunt niet; in het maatschappelijk en economisch verkeer zijn immers vele van dit soort samenwerkingsverbanden in meer of minder formele zin te herkennen.
Naar het oordeel van de rechtbank verandert het karakter van een op zich legale organisatie indien een stelselmatige schending van de wet eigen is aan die organisatie. Een van de ongeschreven regels van de hierboven beschreven organisatie is dat de pacht zowel aan de betalende als aan de ontvangende kant niet in de boeken wordt opgenomen, hetgeen primair tot gevolg heeft dat onvoldoende inkomsten- loon- en omzetbelasting wordt afgedragen, terwijl daarnaast de door de glazenwassers gevoerde administraties niet voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het op zich genomen legale pachtstelsel brengt aldus mee dat jaren lang stelselmatig de artikelen 48, 68 en 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen en artikel 225 Wetboek van strafrecht zijn overtreden door pachters en verpachters. Deze overtredingen zijn zodanig inherent aan deze organisatie dat de rechtbank deze aanmerkt als een criminele organisatie. Dat niet is komen vast te staan dat geweld of bedreiging daarmee een van de handhavingmechanismen van die organisatie zou zijn doet daaraan niet af.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de verpachtende glazenwassers deel hebben uitgemaakt van de criminele organisatie. Verdachte heeft zowel bij de FIOD als ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad verpachter was en pachtinkomsten heeft ontvangen (welke hij niet aan de belastingdienst heeft opgegeven). Reeds gelet daarop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan voornoemde criminele organisatie. Daarnaast hebben glazenwassers verklaard aan verdachte pachtgelden te hebben afgedragen en zijn in het huis van verdachte grote sommen geld aangetroffen, waarvan een deel in enveloppen met bedragen en straatnamen erop vermeld, de rechtbank gaat er van uit dat dit ontvangen pachtgelden zijn.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die onder andere tot doel had het buiten het zicht van de belastingdienst houden van inkomsten. Hiervoor werd zonodig valsheid in geschrift gepleegd. Dat deel van die inkomsten dat aan de belastingdienst had moeten worden opgegeven, het zwarte geld, werd mede door verdachte witgewassen. Door inkomsten buiten de boeken te houden, werd de gevoerde administratie vals en werd een effectieve controle door de belastingdienst onmogelijk gemaakt. Verdachte was een van de verpachters binnen het systeem dat door de rechtbank is geduid als een criminele organisatie en hij heeft er zeker toe bijgedragen dat het systeem met alle inherente negatieve consequenties in stand bleef. Zwarte inkomsten oefenen een negatieve druk uit op het premie- en belastingstelsel en hebben onder meer tot gevolg dat het totaal van de premiedruk op degenen die wel alle inkomsten aan de belastingen opgeven hoger wordt dan dat deze zou hoeven te zijn. Dit effect wordt ernstiger naarmate de op deze wijze gepleegde fraude langer duurt. Daarenboven is een eventueel beroep op het systeem van sociale zekerheid en gezondheidszorg door degenen die zwart inkomen hebben genoten onevenredig groot, gelet op de mate van premieafdracht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij jaren lang in de wetenschap dat een aanmerkelijk deel van zijn inkomen zwart was, niets heeft ondernomen om dat tij te keren.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het Voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 30 mei 2006.
De reclassering onthoudt zich, wegens de ontkennende houding van verdachte, van het geven van een strafadvies.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister
d.d. 6 april 2006 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in contact is geweest.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank navolgende deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3 tot en met 10.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 57, 140, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 3 april 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 april 2006,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3 tot en met 10;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
De Graaff en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2006.