Rb. Breda, 13-09-2006, nr. 02/615300-06
ECLI:NL:RBBRE:2006:AY8122
- Instantie
Rechtbank Breda (Politierechter)
- Datum
13-09-2006
- Zaaknummer
02/615300-06
- LJN
AY8122
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2006:AY8122, Uitspraak, Rechtbank Breda, 13‑09‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Tijdens een voetbalwedstrijd de tegenstander een zogenaamde "doodschop" geven wordt gekwalificeerd als mishandeling en bestraft met 80 uren werkstraf waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 02/615300-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:[voornaam verd[voornaam]rdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres]
heeft de politierechter van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De politierechter heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Hij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr R.H.J. Wildenburg, advocaat te Arnhem.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 4 december 2005 te Roosendaal, gemeente Roosendaal, opzettelijk gewelddadig mishandelend [slacht[slachtoffer], tegen het (rechter)been en/of (rechter)knie althans tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, tengevolge waarvan deze pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen.
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
5 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
6 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 december 2005 te Roosendaal, gemeente Roosendaal, opzettelijk gewelddadig mishandelend [slachtoffer], tegen zijn rechterbeen heeft getrapt, tengevolge waarvan deze pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
7 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
7.1 De bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van aangifte van politie Midden en West-Brabant,
d.d. 6 december 2005, nummer PL2024/05-324857, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [naam verbalisant]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in als relaas van eigen waarneming en bevinding van de verbalisant:
Op 6 december 2005 hoorde ik [s[voornaam slachtoffer]offerc], die –zakelijk weergegeven- verklaarde:
Op 4 december 2005 moest ik een wedstrijd voetballen tegen Roosendaal. Ik voetbal bij BSC uit Roosendaal. Voor BSC was het een thuiswedstrijd. De wedstrijd was vrij onrustig. Omstreeks 11.15 uur is [verdachte] zo hard op mij ingekomen dat ik van het veld af moest. Ik ben toen met de ambulance naar het ziekenhuis gegaan.
Toen ik de bal afgespeeld had, kwam [verdachte] met een sliding in. Hij raakte mij op mijn rechter onderbeen net iets onder mijn knie. Hij kwam met gestrekt been in, terwijl de bal allang weg was. Onder mijn rechteronderbeen zit een bloeduitstorting in een spier. Hierbij moet ik letten op de druk op mijn onderbeen, want als deze te groot is, kan die spier afsterven. Ik moet vier dagen met mijn been omhoog en rust houden om een trombosebeen te voorkomen. Mij binnenste kniebanden zijn opgerekt of ingescheurd.
2. Het proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, d.d. 5 maart 2006, nummer PL2024/05-324857, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [naam verbalisant]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in als relaas van eigen waarneming en bevinding van de verbalisant:
Op 4 maart 2006 hoorde ik [getuige 1] die –zakelijk weergegeven- verklaarde:
Op 4 december 2005 moest het dertiende elftal van BSC tegen het vijfde team van Roosendaal voetballen. De wedstrijd was vanaf het begin af aan erg agressief. De aanvoerder en de linksback van Roosendaal waren constant tegen de scheidsrechter bezig. In de tweede helft kwam [slachtofferc] tegenover die linksback te staan. Ongeveer 20 minuten voor het einde van de wedstrijd kreeg [voornaam slachtoffer] de bal voor zich gespeeld. Hij was eerder bij de bal dan de linksback. [voornaam slachtoffer] maakte een actie en speelde de bal af. De bal was al weg toen de linksback op [voornaam slachtoffer] insprong. De linksback kwam met gestrekt been net onder [voornaam slachtoffer] zijn knie. Ik hoorde [voornaam slachtoffer] schreeuwen van de pijn. De linksback heeft rood gekregen.
3. Het proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, d.d. 6 maart 2006, nummer PL2024/05-324857, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [naam verbalisant]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in als relaas van eigen waarneming en bevinding van de verbalisant:
Op 6 maart 2006 hoorde ik [getuige 2], die –zakelijk weergegeven- verklaarde:
Ik was scheidsrechter in de wedstrijd tussen BSC 13 en Roosendaal 5. De wedstrijd werd op het veld van BSC te Roosendaal gespeeld. Ik zag dat [slachtofferc] de bal kreeg en daar een actie mee maakte. Ik zag dat [voornaam slachtoffer] de bal afspeelde. Ik zag dat de linksback van Roosendaal, genaamd [verdachte], met gestrekt been op [voornaam slachtoffer] in kwam. Ik zag dat [verdachte] [voornaam slachtoffer] net onder zijn knie raakte. Hij maakte de sliding toen de bal al lang weg was. Er was geen intentie om de bal te onderscheppen. Ik hoorde [voornaam slachtoffer] schreeuwen van de pijn. Ik heb [verdachte] een rode kaart gegeven en hem van het veld gestuurd. [voornaam slachtoffer] is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
4. Het proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, d.d. 3 mei 2006, nummer PL2024/05-324857, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [naam verbalisant]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in als relaas van eigen waarneming en bevinding van de verbalisant:
Op 3 mei 2006 hoorde ik [getuige 3], die –zakelijk weergegeven- verklaarde:
Ik ben leider van het 5e team van Roosendaal. In december 2005 moesten wij tegen BSC spelen. De scheidsrechter floot veel in het voordeel van zijn eigen ploeg BSC. Hierdoor werd de sfeer agressiever. Toen er nog ongeveer 20 à 30 minuten op de klok stonden, maakte een speler van Roosendaal een smerige overtreding. Die speler, Hikmet [verdachte], maakte een sliding op een speler van BSC. [voornaam verd[voornaam] maakte de sliding niet op de bal, maar echt op de speler. Hij kwam met gestrekt been in. Hij raakte de speler van BSC op zijn knie.
5. Het proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, d.d. 21 april 2006, nummer PL2024/05-324857, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [naam verbalisant]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in als relaas van eigen waarneming en bevinding van de verbalisant:
Op 21 april 2006 hoorde ik [getuige 4], die –zakelijk weergegeven- verklaarde:
Ik voetbal bij BSC 13. In december 2005 moesten wij tegen Roosendaal spelen. Begin van de tweede helft zag ik dat de bal naar [voornaam slachtoffer] werd gespeeld. Ik zag dat [voornaam slachtoffer] de bal aannam. Ik zag dat er een speler van Roosendaal op [voornaam slachtoffer] kwam ingegleden. Ik zag dat de speler van Roosendaal met gestrekt been [voornaam slachtoffer] op zijn been raakte. Die speler kreeg rood.
6. Het schriftelijk stuk, deeluitmakend van het ambtsedig proces-verbaal onder nummer
PL2024/05-324857, opgemaakt door een geneeskundige op 22 december 2005.
Dit schriftelijk stuk betreft medische informatie betreffende [slachtoffer] en houdt –zakelijk weergegeven- in:
Bij [slachtoffer] is uitwendig letsel vastgesteld, bestaande uit een zwelling van de rechterknie met schaafwond en kniebandletsel rechts. De verwachte duur van de arbeidsongeschiktheid bedraagt 12 weken.
7. Het proces-verbaal van politie Midden en West-Brabant, d.d. 15 mei 2006, nummer
PL2024/05-324857, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant]s.
Dit proces-verbaal houdt zakelijk weergegeven in als relaas van eigen waarneming en
bevinding van de verbalisant:
Op 15 mei 2006 hoorde ik verdachte [voornaam] [verdachte] die –zakelijk weergegeven- verklaarde:
Op 4 december 2005 voetbalde ik bij Roosendaal in het vijfde team. Wij moesten tegen BSC spelen. Ik speelde linksback en stond tegenover [voornaam slachtoffer]. Begin van de tweede helft werd de bal naar [voornaam slachtoffer] gespeeld. Ik maakte een sliding en raakte [voornaam slachtoffer]. Ik ging er hard in. Ik kreeg rood en dat vond ik terecht.
7.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De politierechter is anders dan de verdediging van oordeel dat de verdachte het voor mishandeling vereiste opzet heeft gehad. De stelling van de raadsman dat voorwaardelijk opzet onvoldoende zou zijn vindt geen steun in het recht.
Blijkens de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen heeft de verdachte in een wedstrijd waarvan de sfeer door getuigen als agressief en onrustig is omschreven, aan welke sfeer verdachte door zijn gedrag voorafgaande aan de overtreding mede debet is geweest, een sliding ingezet op een wijze die niet binnen de reglementen van het voetbalspel valt. De verdachte heeft immers met gestrekt been een speler net onder de knie en derhalve niet op balhoogte geraakt, terwijl deze kort daarvoor de bal had afgespeeld. Dat deze overtreding een grove overschrijding van de grenzen van het voetbalspel betrof blijkt ook uit het feit dat verdachte van de scheidsrechter terstond een rode kaart kreeg, welke beslissing de verdachte zelf terecht vond. Met zulk grensoverschrijdend gedrag hoeft geen van de andere spelers rekening te houden.
Naar het oordeel van de rechter heeft de verdachte aldus bewust de aanmerkelijke kans in het leven geroepen en aanvaard dat hij aan [slachtoffer] pijn en letsel zou toebrengen. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm immers worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het –behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. De enkele verklaring van verdachte dat het niet zijn bedoeling is geweest aan [slachtoffer] pijn of letsel toe te brengen, noch de lage klasse waarin verdachte speelde zijn contra-indicaties. Uit de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging geschiedde volgt immers niet de intentie van verdachte de bal en niet de man te spelen, terwijl niet aannemelijk is geworden dat verdachte een ongeoefende voetballer was, die de regels van het spel niet kende. Dat verdachte achteraf spijt heeft van zijn overtreding doet daaraan niet af.
De politierechter acht de verklaring van de getuige [[getuige 5], afgelegd ter terechtzitting niet geloofwaardig. Deze verklaring is op essentiële onderdelen in strijd met de tegenover de politie afgelegde verklaringen van andere getuigen. De getuige [getuige 5] heeft immers verklaard dat verdachte een sliding maakte met gebogen been terwijl de bal tussen de verdachte en [slachtoffer] in lag.
De tot bewijs gebezigde verklaringen komen onderling wel overeen en zijn niet alleen afgelegd door spelers van BSC, maar ook door de scheidsrechter en een speler van Roosendaal.
8 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Mishandeling
9 De strafbaarheid van verdachte.
Namens de verdachte is verzocht in geval van een bewezenverklaring de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, doch door de verdediging zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die daartoe zouden kunnen leiden. Zoals uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt is er bovendien geen sprake geweest van toeval of een toevallige samenloop van omstandigheden.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid zou opheffen.
10 De straffen en maatregelen.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de politierechter van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die hij hierna zal bepalen.
De verdachte heeft tijdens een voetbalwedstrijd de grenzen van het spel verre overschreden door met gestrekt been een tegenstander net onder de knie op het rechterbeen te raken, waardoor deze tegenstander ernstig letsel heeft opgelopen en naar schatting 12 weken arbeidsongeschikt is geraakt. Het slachtoffer heeft veel pijn gehad en ook zijn herstel zal met pijn en leed gepaard zijn gegaan. Anders dan de raadsman is de politierechter van oordeel dat er geen sprake was van een reglementaire sliding doch veeleer van een “doodschop”. Dat verdachte en zijn elftalgenoten het oneens waren met de wijze waarop de wedstrijd door de scheidsrechter werd geleid, kan nooit een rechtvaardiging zijn voor zulk onsportief gedrag tegenover een ander mens. Spelverruwing in het voetbal is een maatschappelijk probleem geworden en om de sportiviteit en de spelvreugde te bewaken dient tegen excessief gedrag als dat van verdachte ook strafrechtelijk te worden opgetreden.
In het voordeel van de verdachte heeft de politierechter rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte zijn spijt heeft betuigd en aan het slachtoffer zijn excuses heeft aangeboden, dat hij mede voor deze overtreding door de KNVB is bestraft met een schorsing en dat hij inmiddels is gestopt met voetballen in wedstrijdverband.
Alles tegen elkaar afwegende acht de politierechter overeenkomstig de eis van de officier van justitie een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, geboden als strafrechtelijke reactie op het handelen van verdachte. Met een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en anderzijds de straf dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van soortgelijk gedrag in de toekomst. Een geheel voorwaardelijke straf als door de raadsman bepleit doet geen recht aan de pijn en het ernstige letsel dat aan het slachtoffer is toegebracht.
11 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c, 22d en 300 (oud) van het wetboek van strafrecht
12 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de politierechter als volgt.
De politierechter verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven.
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De politierechter verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Hij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert “Mishandeling”.
Hij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De politierechter veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 80 uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 40 dagen vervangende hechtenis.
De politierechter bepaalt dat van deze werkstraf een gedeelte van 40 uren, voor het geval de werkstraf niet naar behoren is verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vos, politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier Hoppenbrouwers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 september 2006.