Rb. Breda, 22-12-2006, nr. 800379-06
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4838
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
22-12-2006
- Zaaknummer
800379-06
- LJN
AZ4838
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4838, Uitspraak, Rechtbank Breda, 22‑12‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging. Hij heeft gedurende een lange periode in de directe omgeving van het slachtoffer ruchtbaarheid gegeven aan volgens verdachte bestaande misstanden. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en een verbod op het zich in woord en schrift in het openbaar uitlaten over het slachtoffer.
RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 800379-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres],
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsvrouw, mr. Van Beurden, advocaat te Waalwijk.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 t/m 24 februari 2006 te
Moergestel, gemeente Oisterwijk, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer
van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- op of omstreeks 1 en/of 9 juni 2005 een of meer aanplakbiljetten opgehangen
op meerdere plaatsen in Moergestel, ondermeer (na)bij de woning en/of de
huisartspraktijk van genoemde [slachtoffer], welke aanplakbiljetten tekst(en)
bevatten die betrekking had(den) op genoemde [slachtoffer] en/of;
- op of omstreeks 28 oktober 2005 een 1500-tal, althans een groot aantal,
nieuwsbrieven (genaamd Gestels actueleeste nieuwsbrief ?) verspreid bij een
aantal woningen, in welke nieuwsbrieven hij,verdachte, zijn ongenoegen
kenbaar maakte over voornoemde [slachtoffer] en/of;
- op of omstreeks 23 januari 2006 een felicitatiekaart naar die [slachtoffer]
gezonden en/of;
- op of omstreeks 29 januari 2006 een bord op de gevel van de praktijkruimte
van die [slachtoffer] gehangen met daarop de tekst: "waar is jouw diploma [slachtoffer]" en/of;
- op of omstreeks 24 februari 2006 een (bestel)auto (met daarop de tekst:
"Informeer bij [verdachte] naar den doof'pot affaire van [slachtoffer] &
Zorgverzekeraar VGZ") voor/nabij de praktijk
van die [slachtoffer] geparkeerd en/of laten staan;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2005
tot en met 24 februari 2006 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, (telkens)
opzettelijk, door middel van verspreiding en/of openlijke tentoonstelling van
(een) geschrift(en) en/of afbeeldingen, de eer en/of de goede naam van
[slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een of meer
bepaalde feiten, met (telkens) het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te
geven, immers heeft verdachte (telkens) met voormeld doel:
- op of omstreeks 15 april 2005 een brief gestuurd naar de burgemeester van
de gemeente Oisterwijk, in welke brief (ondermeer) -zakelijk weergegeven- was
gesteld, althans vermeld, dat genoemde [slachtoffer] op verschillende tijden
medische fouten had gemaakt, ondermeer door verkeerde medicijnverstrekking;
en/of
- op of omstreeks 28 oktober 2005 een 1500-tal, in elk geval een groot
aantal, nieuwsbrieven bij een aantal woningen verspreid, in welke
nieuwsbrieven (ondermeer) -zakelijk weergegeven- was gesteld, althans vermeld,
dat genoemde [slachtoffer] en zijn echtgenote werden beschuldigd van het verkeerd
voorschrijven dan wel meegeven van verkeerde medicijnen en/of dat genoemde [slachtoffer] werd beschuldigd van het onvolledig invullen van een medisch dossier en
het overdragen van verschillende medische dossiers onder andere aan andere
huisartsen, om op die wijze zijn eigen miskleunen te maskeren en/of dat de
echtgenote van genoemde [slachtoffer] onbevoegd, zonder toezicht en op eigen
houtje aan een patiënt zonder overleg met de specialist merkloze medicijnen
had verstrekt zonder bijsluiter en/of dat een valse merknaam op het etiket
was getypt en/of dat door genoemde [slachtoffer] medicijnen waren voorgeschreven
welke niet gebruikt mochten worden in combinatie met andere door een
specialist voorgeschreven medicijnen en/of dat aantoonbaar andere en
goedkopere medicijnen dan door de specialist voorgeschreven medicijnen waren
verstrekt door genoemde [slachtoffer]; en/of
- op of omstreeks 29 januari 2006 een bord op/aan de (voor)gevel van de
praktijkruimte (perceel [adres]) van genoemde [slachtoffer] opgehangen,
althans aangebracht, op welk bord de tekst stond:'Waar is jouw diploma [slachtoffer]; en/of
- op of omstreeks 24 februari 2006 een (bestel)auto geplaatst en/of laten
staan vóór, althans nabij, de praktijkruimte (perceel [adres]) van
genoemde [slachtoffer], op de zijkanten van welke (bestel)auto de tekst stond:
'Informeer bij [verdachte]
naar DEN DOOF'POT AFFAIRE van [slachtoffer] & Zorgverzekeraar VGZ';
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
in de periode van 1 juni 2005 t/m 24 februari 2006 te
Moergestel, gemeente Oisterwijk, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer
van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen immers heeft verdachte:
- omstreeks 1 en 9 juni 2005 aanplakbiljetten opgehangen
op plaatsen in Moergestel, -nabij de woning en de
huisartspraktijk van genoemde [slachtoffer], welke aanplakbiljetten tekst-en-
bevatten die betrekking had-den- op genoemde [slachtoffer] en;
- omstreeks 28 oktober 2005 een 1500-tal, nieuwsbrieven (genaamd Gestels actueleeste nieuwsbrief ?) verspreid bij een
aantal woningen, in welke nieuwsbrieven hij, verdachte, zijn ongenoegen
kenbaar maakte over voornoemde [slachtoffer] en;
- omstreeks 23 januari 2006 een felicitatie naar die [slachtoffer]
gezonden en;
- op 29 januari 2006 een bord op de gevel van de praktijkruimte
van die [slachtoffer] gehangen met daarop de tekst: "waar is jouw diploma [slachtoffer]" en---;
- op 24 februari 2006 een -bestel-auto (met daarop de tekst:
"Informeer bij [verdachte] naar den doof'pot affaire van [slachtoffer] &
Zorgverzekeraar VGZ") nabij de praktijk
van die [slachtoffer] geparkeerd en laten staan;
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte met de schriftelijke uitlatingen alleen de bedoeling heeft gehad om de andere patiënten van [slachtoffer] alert te maken op bepaalde feiten en dat er geen sprake was van vrees aan de zijde van [slachtoffer]. Daarnaast heeft zij ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte de uitlatingen heeft gedaan met als doel de patiënten te informeren en te waarschuwen en dat verdachte hiermee het algemeen belang diende, zodat zijn handelen niet strafbaar is.
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat verdachte gedurende een lange periode in de directe omgeving van zijn huisarts [slachtoffer] ruchtbaarheid heeft gegeven aan volgens verdachte bestaande misstanden. Uit de aangifte en uit de verklaringen van verdachte ter zitting blijkt dat verdachte onder andere:
- aanplakbiljetten heeft opgehangen in Moergestel nabij de woning en de huisartspraktijk van [slachtoffer];
- een groot aantal nieuwsbrieven, genaamd “Gestels actueleeste nieuwsbrief?”, heeft verspreid in Moergestel, waarin hij zijn ongenoegen over [slachtoffer] kenbaar maakte;
- een bord op de gevel van de huisartspraktijk van [slachtoffer] heeft gehangen met de tekst “Waar is jouw diploma [slachtoffer]?”
- een beletterde bestelauto in de buurt van de praktijk van [slachtoffer] heeft geplaatst met daarop de tekst "Informeer bij [verdachte] naar den doof'pot affaire van [slachtoffer] & Zorgverzekeraar VGZ".
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij wilde dat [slachtoffer] hem inzage zou geven in zijn medisch dossier.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde handelingen zijn huisarts [slachtoffer] herhaaldelijk heeft lastig gevallen en dat hij daarmee een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van die [slachtoffer]. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht kan een belager iemand zijn die in een zakelijk contact stond tot zijn slachtoffer als patiënt zoals in casu het geval is. De gedragingen hoeven zich ook niet louter tot het slachtoffer uit te strekken: ook familieleden, collega’s, kennissen en in dit geval ook patiënten van [slachtoffer] kunnen door de belager worden benaderd. Hun rol wordt dan en was in deze zaak in zekere zin slechts instrumenteel. Via hen probeerde verdachte zich aan [slachtoffer] - degene op wie zijn gedrag zich richtte - op te dringen.
De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer hoeft zich niet tot een bepaalde activiteit te beperken maar kan ook worden gemaakt door middel van een variëteit aan gedragingen zoals het schriftelijk ongewenst benaderen van het slachtoffer en het verspreiden van geruchten over het slachtoffer.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat belaging kan plaatsvinden in het openbaar indien de belager daarmee ongewenst inbreekt in een situatie waarin het slachtoffer redelijkerwijs aanspraak kon maken op privacy. Privacy is daarbij niet begrensd door de ruimtelijke beslotenheid van huis, tuin of erf. De grens ligt daar waar een redelijke verwachting van bescherming van de persoonlijke levenssfeer ophoudt. De rechtbank is van oordeel dat ook de gedragingen van verdachte die in het openbaar plaatsvonden een grote inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] doordat het bord, de aanplakbiljetten en de bestelbus in de buurt van de praktijk van [slachtoffer] werden neergezet of gehangen. De patiënten van [slachtoffer] werden, naast [slachtoffer] zelf, hierdoor geconfronteerd met de volgens verdachte bestaande misstanden waardoor [slachtoffer] zich telkenmale moest verantwoorden tegenover zijn patiënten en waardoor een situatie ontstond waarin de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] werd aangetast. Door de gedragingen van verdachte werd [slachtoffer] in zijn functioneren als huisarts belemmerd.
Gezien het feit dat verdachte gedurende langere tijd en soms op grote schaal uitlatingen over [slachtoffer] heeft gedaan is, naar het oordeel van de rechtbank, het bestanddeel “stelselmatig” van de delictsomschrijving van belaging vervuld.
Verdachte heeft aangevoerd dat de uitingen die hij heeft gedaan werden gerechtvaardigd door de vrijheid van meningsuiting nu verdachte enkel andere personen wilde waarschuwen voor [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat de vrijheid van meningsuiting uitdrukkelijk wordt beperkt door de grenzen van de wet, zoals door de bescherming van de rechten van anderen. De volgens verdachte bestaande misstanden heeft hij op onnodig bezwarende wijze openbaar gemaakt waardoor hij de persoonlijke rechten van [slachtoffer] heeft geschonden. Verdachte heeft met zijn uitlatingen en zijn wijze van handelen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting overschreden, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt.
Gezien vorenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, de belaging.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het feit dat de handelingen van verdachte ook zouden kunnen vallen onder de delictsomschrijving van smaad, aan een veroordeling voor stalking niet af doet, nu artikel 261 van het Wetboek van strafrecht zich tot artikel 285b van het Wetboek van strafrecht niet verhoudt als een bijzondere tot een algemene strafbepaling.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Primair
Belaging
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijner laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het primair tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarde dat:
- Verdachte zich gedurende de proeftijd niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken;
- Verdachte gedurende de proeftijd, anders dan via juridische vertegenwoordiging, op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer];
- Verdachte zich gedurende de proeftijd niet in woord en/of schrift zal uitlaten over [slachtoffer] en zijn echtgenote;
Verdachte heeft zich in de periode van 1 juni 2005 tot en met 24 februari 2006 schuldig gemaakt aan belaging. Hij heeft op diverse manieren [slachtoffer] zwart gemaakt door bijvoorbeeld nieuwsbrieven te verspreiden in het hele dorp, in het openbaar aanplakbiljetten op te hangen, een bord te monteren op de gevel van de praktijk en een beletterde auto in de buurt van de praktijk van [slachtoffer] te parkeren. Dit omdat hij onder andere inzage wilde in zijn medisch dossier.
Belaging is een ernstig feit nu het gaat om een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Die ondervindt door de belaging in veel gevallen gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. In casu betrof het slachtoffer de huisarts van verdachte. Hij werd door de aantijgingen van verdachte belemmerd in zijn werkzaamheden en voelde zich, blijkens zijn aangifte, ernstig in zijn eer en goede naam aangetast.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Voorts is rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gezien vorenstaande omstandigheden is een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast maakt de voorwaardelijke straf het mogelijk een contactverbod op te leggen en te bepalen dat verdachte zich niet over [slachtoffer], diens echtgenote of diens huisartsenpraktijk uit mag laten gedurende de proeftijd.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
12.1 De overwegingen omtrent de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
1.0 stk Personenauto
CITROEN berlingo kl: rood
aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
De rechtbank bepaald dat de auto zal worden teruggegeven zonder de daarop aangebrachte belettering.
13 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert immateriële schadevergoeding tot een bedrag van
€ 7.500,= terzake van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank acht het aannemelijk dat [slachtoffer] van de gedragingen van verdachte last heeft gehad en dat dit heeft gezorgd voor druk en stress zodat toekenning van een immateriële schadevergoeding op zijn plaats is. Het verzoek tot schadevergoeding, zoals dit door de raadsman van de benadeelde partij ter terechtzitting is gedaan, is echter nauwelijks onderbouwd of toegelicht zodat de geleden schade voor de rechtbank moeilijk te waarderen is. De rechtbank stelt naar redelijkheid en billijkheid vast dat een bedrag van € 500,= thans voor vergoeding in aanmerking komt. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij verzocht geen schademaatregel op te leggen zodat [slachtoffer] zelf kan bepalen of en wanneer hij de schade in wil vorderen.
14 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 10 (oud), 14a, 14a (oud), 14b, 14b (oud), 14c, 27 en 285b van het wetboek van strafrecht.
15 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
- Dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer], zijn echtgenote of met de huisartsenpraktijk van [slachtoffer], zulks behoudens via juridische vertegenwoordiging;
- Dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet in woord of schrift, anders dan via juridische vertegenwoordiging, zal uitlaten over [slachtoffer], zijn echtgenote of de huisartsenpraktijk van [slachtoffer];
Zij gelast de teruggave aan verdachte van het onder 12.1 omschreven voorwerp zonder de daarop aangebrachte belettering.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,= (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Zij heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers , voorzitter, mr. Van den Heuvel en mr. Zuidema, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Fleskens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 december 2006, zijnde mr. Zuidema buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.