Rb. Amsterdam, 02-12-2020, nr. C/13/692436 / FA RK 20-7282
ECLI:NL:RBAMS:2020:6383
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-12-2020
- Zaaknummer
C/13/692436 / FA RK 20-7282
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:6383, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑12‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2021-0039
Uitspraak 02‑12‑2020
Inhoudsindicatie
beslissing van de meervoudige kamer over een klacht ex artikel 10:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/692436 / FA RK 20-7282
kenmerk: 1005694
Beslissing over een klacht ex artikel 10:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 december 2020 van de rechtbank Amsterdam op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [verblijfplaats] , [naam instelling] locatie [adres] ,
domicilie kiezende ten kantore van mr. C.H. van Keulen,
hierna te noemen: verzoekster.
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoekster ingediend bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken (hierna: de klachtencommissie) op 5 september 2020.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
De zorgaanbieder Stichting [naam instelling] ,
gevestigd te [plaats] .
1. Procesverloop
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 2 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 november 2020 op de locatie van [naam instelling] aan de [adres] te [plaats] . De rechtbank heeft hier de volgende personen gehoord:
- verzoekster;
- advocaat verzoekster, mr. C.H. van Keulen;
- behandelend psychiater en zorgverantwoordelijke, de heer V. Holländer;
- behandelend arts, mevrouw N. Vos;
- jurist van [naam instelling] , mevrouw [naam jurist] ;
- curator van verzoekster, mevrouw J. Goulooze.
2. De feiten
2.1.
Bij beschikking van 17 juli 2020 heeft deze rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, te weten tot en met uiterlijk 17 januari 2021.
2.2.
In de beschikking van 17 juli 2020 zijn de volgende vormen van toe te passen verplichte zorg opgenomen:
- het toedienen van medicatie;
- het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- het opnemen in een accommodatie.
2.3.
In het zorgplan, opgesteld door de zorgverantwoordelijke op 2 juli 2020, staat onder ‘5. (Dreigend) ernstig nadeel’ vermeld dat betrokkene snel oplopende spanning ervaart waardoor ze niet goed haar emoties kan reguleren. Een toename van spanning kan snel tot oppositioneel en destructief gedrag leiden. Ze heeft een verminderde impulsregulatie en bij oplopende spanning of woede ook geen bereidheid om gevaarlijk gedrag te voorkomen. Bij oplopende spanning en druk is er oppositioneel en destructief gedrag, leidend tot ernstig risico op letsel d.m.v. automutilatie, -intoxicatie, promiscuïteit en suïcidaliteit.
2.4.
Op 23 juli 2020 heeft de behandelend arts, mevrouw N. Vos, schriftelijk aan verzoekster meegedeeld dat de beslissing is genomen tot het verlenen van verplichte zorg, onder andere in de vorm van het beperken van de bewegingsvrijheid en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten.
2.5.
Op 1 september 2020 zijn de vrijheden van betrokkene per direct ingetrokken, omdat verzoekster een of meerdere keren onbeschermd seksueel contact zou hebben gehad met een medepatiënt. Bovendien had zij een openlijke kinderwens. De zorgverantwoordelijke zag hierin aanleiding om haar vrijheden in te trekken.
2.6.
Op 15 september 2020 is aan verzoekster een nieuwe schriftelijke beslissing in de zin van artikel 8:9, tweede lid, van de Wvggz uitgereikt. Bij de motivering van de verplichte zorg in de vorm van “het beperken van de bewegingsvrijheid” staat het volgende omschreven: “indien er gevaar is voor ernstig zelfbeschadigend gedrag of suïcidaliteit, kan ook geen verlof buiten de kliniek worden verleend (REEDS TOEGEPAST). Geborgde anticonceptie (Implanon of prikpil/Depo Provera) is een voorwaarde voor vrijheden buiten de kliniek (TOEGEVOEGD)”. De zorgverantwoordelijke stelt dat de toegevoegde verplichte zorg nodig is in verband met gedrag dat als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel: “Zwangerschap zonder zich zelfstandig buiten een beveiligde kliniek te kunnen handhaven. Suïcidaliteit en automutilatie zijn bedreiging voor de zorg en veiligheid die een ouder haar baby en kind zal moeten bieden. Hoewel de ondercuratelestelling op zich geen grond is voor de inperking met betrekking tot het recht en mogelijkheid een gezin te stichten, is dit gegeven mede tekenend voor mijn standpunt dat de geuite kinderwens niet in de praktijk moet worden gebracht”.
2.7.
Verzoekster heeft op 5 september 2020 een klaagschrift bij de klachtencommissie ingediend, nu zij zich niet kan verenigen met het besluit tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van “het beperken van de bewegingsvrijheid” waarbij als voorwaarde voor vrijheden buiten de kliniek wordt gesteld dat verzoekster geborgde anticonceptie accepteert.
2.8.
De klachtencommissie heeft bij beslissing van 21 september 2020 de klacht van verzoekster ongegrond verklaard. De klachtencommissie heeft de klacht voor zover die ziet op de schending verzoekster tijdig en adequaat schriftelijk te informeren over de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg gegrond verklaard. Het verzoek tot schadevergoeding heeft de klachtencommissie afgewezen.
Deze beslissing is 13 oktober 2020 schriftelijk aan verzoekster toegezonden.
3. Het verzoek
3.1.
Verzoekster meent dat de klacht gegrond moet worden verklaard en vraagt op grond van de redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding toe te kennen voor alle dagen dat zij niet met onbegeleid verlof heeft kunnen gaan, te weten een bedrag van € 100,- per dag.
4. Standpunt verzoekster
4.1.
Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag dat de klachtencommissie ten onrechte heeft overwogen dat voldoende aannemelijk is dat het gedrag van verzoekster als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, namelijk zwangerschap. Verzoekster betwist de stelling van de zorgverantwoordelijke/behandelaar dat verzoekster kort voor de beslissing van het inperken van de bewegingsvrijheid één of meerdere keren onbeschermd seksueel contact heeft gehad met een medepatiënt (binnen de kliniek) en seksuele toenadering heeft gezocht met medepatiënten. Ook heeft zij nimmer seksuele contacten buiten de kliniek gehad. Verzoekster heeft benadrukt dat zij op dit moment geen relatie heeft en dat zij evenmin seksueel actief is. Verzoekster stelt zich daarom op het standpunt dat er geen aanleiding is voor redelijke vrees dat er buiten of binnen de kliniek een zwangerschap zal ontstaan. Het voorgaande brengt met zich mee dat er aldus geen sprake kan zijn van ernstig nadeel indien verzoekster zonder het gebruik van anticonceptie met onbegeleid verlof gaat.
4.2.
Voorts is verzoekster van mening dat de voorwaarde van gewaarborgde anticonceptie om de beperking van de bewegingsvrijheid op te heffen in strijd is met artikel 10 van de Grondwet, het recht op onaantastbaarheid van de persoonlijke levenssfeer. De belangrijkste reden waarom de vrijheidsbeperking in dit geval geen stand kan houden is dat in de visie van verzoekster niet voldaan is aan het vereiste van proportionaliteit, aangezien de opgelegde maatregel oneindig lang (althans in theorie tot na de menopauze van verzoekster) zou kunnen voortduren. Om die reden meent verzoekster dat de maatregel buitenproportioneel is. Daarenboven is de maatregel niet evenredig en effectief nu er volgens verzoekster geen reëel risico bestaat dat zij buiten of binnen de kliniek zwanger zal raken.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van verzoekster in aanvulling op het verzoek verklaard dat verzoekster erkent dat een zwangerschap in de huidige situatie ernstig nadeel zal opleveren. Verzoekster is dan ook niet voornemens om op korte termijn invulling te geven aan haar kinderwens. Verzoekster heeft aangegeven dat het klopt dat zij een kinderwens heeft, maar dat zij begrijpt dat dat onder de huidige omstandigheden in de instelling niet gewenst is. Zij heeft wel een keer seks gehad in de instelling, maar dat was met het gebruik van een condoom. Uit wanhoop heeft zij veel dingen geroepen die niet waar zijn.
Nu verzoekster gedurende een lange periode geen onbegeleid verlof heeft genoten, is zij naar eigen zeggen verder psychisch ontregeld. Verzoekster heeft immateriële schade ondervonden van onderhavige besluitvorming en verzoekt daarom een vergoeding van € 100,- per dag dat zij niet op onbegeleid verlof heeft kunnen gaan.
5. Standpunt [naam instelling]
5.1.
De zorgverantwoordelijke is van mening dat verplichte zorg in de vorm van het accepteren van gewaarborgde anticonceptie (Implanon of een prikpil) in het geval van verzoekster noodzakelijk is, teneinde ernstig nadeel als gevolg van de psychische stoornis te voorkomen. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is allereerst door de zorgverantwoordelijke uiteengezet dat hij het inzetten van gewaarborgde anticonceptie beschouwt als verplichte zorg in de vorm van “het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg heeft dat verzoekster iets moet doen of nalaten”. Nu met bovengenoemde voorwaarde beoogd wordt een zwangerschap te voorkomen, wordt verzoekster beperkt in haar vrijheid om een gezin te stichten. Daarnaast wordt er een consequentie verbonden aan het niet accepteren van anticonceptie. Verzoekster mag in dat geval niet met verlof waardoor tevens haar bewegingsvrijheid wordt beperkt. De verplichting om geborgde anticonceptie te gebruiken kan volgens de zorgverantwoordelijke niet worden geschaard onder de vorm van verplichte zorg ‘toedienen van medicatie’, omdat het geen behandeling betreft van een psychische stoornis of, vanwege die stoornis, van een somatische aandoening.
5.3.
Voorts is door de zorgverantwoordelijke aangevoerd dat een zwangerschap gelet op het psychiatrisch ziektebeeld van verzoekster beslist voorkomen dient te worden. Verzoekster kan vanuit haar psychische stoornis niet wilsbekwaam worden geacht inzake haar al dan niet aanwezige kinderwens en het al dan niet aansturen op een zwangerschap. Het nog steeds aanwezige ernstige zelfbeschadigende gedrag, de regelmatige suïcidaliteit en het afdelingsontwrichtende gedrag, wat het gevolg is van het niet om kunnen gaan met spanning en de druk van verantwoordelijkheden die bij het volwassen leven horen, vormen onvoldoende basis voor een stabiele gezinssituatie voor verzoekster als moeder. Verzoekster kan tevens haar financiën niet op orde brengen en houden en zij is voor haar huisvesting aangewezen op een hoog-beveiligde psychiatrische kliniek. Bovendien hebben er zeer recent nog ernstige incidenten plaatsgevonden waarbij verzoekster zichzelf zowel fysiek als mentaal beschadigd heeft.
5.4.
Op dit moment stelt de zorgverantwoordelijke dat het ernstig nadeel voor verzoekster zelf en haar kind eruit bestaat dat zij zich niet zal kunnen verenigen met een eventuele abortus, ondertoezichtstelling of ontzetting uit de ouderlijke macht, met alle psychische gevolgen van dien. Anders dan de advocaat stelt, betekent dit niet dat er geen positieve veranderingen mogelijk zijn in de toekomst, indien de behandeling van de persoonlijkheidsstoornis leidt tot wilsbekwaamheid ten aanzien van de kinderwens en het stichten van een gezin, maar dan zal verzoekster wel eerst langdurig psychiatrisch stabiel moeten zijn.
6. Beoordeling
6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat verzoekster inmiddels heeft meegewerkt aan de plaatsing van een anticonceptiestaafje (Implanon) in haar arm. Zij heeft aangegeven dat zij het daar nog steeds niet mee eens is en dat zij daar enkel haar medewerking aan heeft verleend omdat zij anders niet met verlof buiten de accommodatie mocht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verzoekster nog belang heeft bij beoordeling van haar klacht.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van het onder fysieke dwang toepassen van een anticonceptiemiddel, maar dat verzoekster feitelijk wel de verplichting is opgelegd om geborgde anticonceptie te accepteren. Aan het weigeren daarvan is immers een negatieve consequentie verbonden, bestaande uit het intrekken van haar verloven buiten de kliniek en het aanbrengen van extra beperking in haar bewegingsvrijheid binnen de kliniek. De rechtbank is met de zorgverantwoordelijke van oordeel dat de verplichting tot het gebruik van gewaarborgde anticonceptie geschaard moet worden onder verplichte zorg in de vorm van “het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat verzoekster iets moet doen of nalaten”. Aangezien met de anticonceptie het voorkomen van een zwangerschap wordt beoogd, wordt verzoekster beperkt in haar vrijheid om zwanger te raken en een gezin te stichten. In dit geval leidt de gestelde verplichting ook tot een beperking van de bewegingsvrijheid, nu verzoekster geen verlof krijgt zolang zij geen geborgde anticonceptie accepteert. De rechtbank is met de zorgverantwoordelijke van oordeel dat de verplichting om geborgde anticonceptie te gebruiken niet valt onder de vorm van verplichte zorg ‘toedienen van medicatie’, omdat het geen behandeling betreft van een psychische stoornis of, vanwege die stoornis, van een somatische aandoening.
6.3.
De beslissing tot het toepassen van voornoemde vormen van verplichte zorg is klachtwaardig.
Dat betekent dat op grond van artikel 10:7 Wvggz beroep open staat tegen de beslissing van de klachtencommissie. Nu verzoekster haar verzoekschrift tevens binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank heeft ingediend, oordeelt de rechtbank dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek.
6.4.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de beslissing om verzoekster te verplichten om geborgde anticonceptie te gebruiken voldoet aan de in de Wvggz genoemde criteria en uitgangspunten. Het wel of niet nemen van anticonceptie betreft een hoogstpersoonlijke beslissing. Het verplichten tot anticonceptie maakt een inbreuk op het privéleven, dat wordt beschermd door artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. Een dergelijke inbreuk is uitsluitend toegestaan indien daar een wettelijke grondslag voor is en voldoet aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
6.5.
De wettelijke grondslag voor de bestreden beslissing is gelegen in artikel 3:2 lid 2 sub h juncto artikel 3:3 juncto artikel 8:9 van de Wvggz. Op grond van die bepaling kan de zorgverantwoordelijke beslissen tot het verlenen van verplichte zorg ter uitvoering van een zorgmachtiging indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel.
6.6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat het gedrag van verzoekster als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De rechtbank is met de zorgverantwoordelijke van oordeel dat in de huidige situatie een zwangerschap bij verzoekster tot ernstig nadeel zal leiden. De rechtbank overweegt daartoe dat verzoekster bij oplopende spanningen sterk fysiek gericht gedrag laat zien, te weten ernstig zelfbeschadigend gedrag en suïcidaliteit. Zo heeft zij recent een drugsoverdosis ingenomen waarna zij op de IC behandeld diende te worden. Ook heeft zij in haar armen gesneden en weigerde zij haar wonden te laten behandelen. Nadat haar wonden gehecht waren heeft verzoekster de hechtingen eruit getrokken. Een eventuele zwangerschap levert gelet op het voorgaande veel risico’s op voor zowel de gezondheid en veiligheid van verzoekster als voor de gezondheid en veiligheid van het (ongeboren) kind. In het geval van een zwangerschap zal verzoekster zich mogelijk niet kunnen verenigen met een eventuele abortus, ondertoezichtstelling of beëindiging van het ouderlijk gezag, met ernstig (psychisch) nadeel als gevolg. Het voorgaande zal de nodige stress en onzekerheden met zich meebrengen, hetgeen een negatief effect heeft op het psychisch toestandsbeeld van verzoekster en aldus haar geestelijke gezondheid. Als gevolg daarvan zal verzoekster zich zelfbeschadigend en suïcidaal gaan uiten. Gebleken is immers dat verzoekster kort geleden te maken heeft gehad met een mogelijke miskraam hetgeen veel afdelingsontwrichtend gedrag en psychische schade bij haar teweeg heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat door het verplicht stellen van anticonceptie dit ernstig nadeel voor verzoekster alsook haar (ongeboren) kind kan worden afgewend en dit kan bijdragen aan het herstellen of stabiliseren van de fysieke en geestelijke gezondheid van verzoekster.
6.7.
De zorgverantwoordelijke heeft – anders dan door verzoekster is gesteld - voldoende aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat op zwangerschap indien verzoekster geen anticonceptie gebruikt. De zorgverantwoordelijke heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat anticonceptie voor zowel binnen als buiten de kliniek noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden. Gebleken is immers dat verzoekster in ruim een half jaar tijd met twee medepatiënten seksueel contact heeft gehad. Verzoekster heeft bovendien aan de behandelend arts verteld dat zij seksuele contacten buiten de kliniek heeft gehad. In augustus 2020 heeft zij de arts om een morning-after pil gevraagd en in september 2020 was verzoekster psychisch labiel nadat zij naar eigen zeggen een miskraam had gehad. Verzoekster heeft tevens meerdere malen haar uitdrukkelijke kinderwens uitgesproken, ook tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verzoekster daarbij heeft aangegeven dat zij begrijpt dat een zwangerschap onder de huidige omstandigheden in de instelling niet kan. De zorgverantwoordelijk heeft echter voldoende toegelicht dat en waarom niet op de risico-ontkennende uitspraken van verzoekster kan worden gevaren. Daarvoor zijn de uitingen en gedragingen van verzoekster te wisselend. Door haar psychische stoornis lukt het verzoekster vaak niet om te handelen in haar eigen belang. Verzoekster is door haar psychische stoornis moeilijk in staat haar situatie adequaat in te schatten en de consequenties van haar handelen te overzien. Waar verzoekster zelf niet kan instaan voor de gevolgen van impulsieve keuzes en gedrag, zal de zorgverantwoordelijke dat moeten doen.
6.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de zorgverantwoordelijke voldoende overtuigend heeft beargumenteerd dat het verplichten tot geborgde anticonceptie ten aanzien van verzoekster noodzakelijk is om het ernstig nadeel voortvloeiende uit een zwangerschap te voorkomen.
6.9.
De rechtbank is voorts van oordeel dat bij de beslissing tot toepassing van de verplichte zorg de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht zijn genomen.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Het belang bij het verplicht verlenen van zorg in de vorm van het verplichten tot anticonceptie om het ernstig nadeel van een zwangerschap bij verzoekster te voorkomen weegt naar het oordeel van de rechtbank op dit moment zwaarder dan haar zelfbeschikkingsrecht. De zorgverantwoordelijke heeft verklaard dat is getracht verzoekster vrijwillig orale anticonceptie in te laten nemen. Verzoekster nam echter de orale anticonceptie zeer onregelmatig in en bovendien heeft verzoekster uitgesproken dat zij geen enkele vorm van anticonceptie wenst. Een spiraal behoort eveneens niet tot de mogelijkheden omdat verzoekster deze zonder medeweten van de behandelaars kan laten verwijderen. Verzoekster kan weliswaar voortdurend middels urine-controles getest worden op een eventuele zwangerschap, maar als die wordt ontdekt is het te laat om het ernstig nadeel te voorkomen. Bovendien levert op dit moment, waar dat voorheen niet zo was, de onrust en het effect van vruchtbaarheid en de kinderwens bij verzoekster een zeer instabiel psychiatrisch toestandsbeeld op. Het voortdurend testen op een zwangerschap is gelet op het voorgaande buitengewoon onwenselijk.
6.10.
De verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief en voldoet daarmee aan het beginsel van doelmatigheid. De rechtbank is met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 6.9. van oordeel dat het ernstig nadeel in de vorm van een zwangerschap wordt afgewend met een daartoe proportioneel en geschikt middel. Er is sprake van een omkeerbare methode van anticonceptie die de komende tijd kan voorkomen dat verzoekster keuzes maakt met onnavolgbare consequenties voor haar eigen gezondheid en veiligheid en voor het (ongeboren) kind.
6.11.
Het betoog van verzoekster dat het stellen van een voorwaarde in de vorm van gewaarborgde anticonceptie om de beperking van de bewegingsvrijheid op te heffen in strijd is met artikel 10 van de grondwet, slaagt niet. Al hetgeen hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van een wettelijke grondslag in de Wvggz voor de in casu toegepaste verplichte zorg. Tevens zijn daarbij de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht genomen zodat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM.
6.12.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de door verzoekster op 2 november 2020 ingediende klacht ongegrond.
6.13.
Nu de klacht ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding af.
7. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is op 2 december 2020 mondeling gegeven door mr. I.M Nusselder, voorzitter, mr. R.H.G. Odink en mr. G.M. Beunk, rechters, en in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door mr. S. Bien als griffier en op 16 december 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.