Ktg. Haarlem, 09-04-2008, nr. 363550/CVEXPL07-10136
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC9832
- Instantie
Kantongerecht Haarlem
- Datum
09-04-2008
- Zaaknummer
363550/CVEXPL07-10136
- LJN
BC9832
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC9832, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 09‑04‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
RI 2008, 53
Uitspraak 09‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Opzegging onderhuurovereenkomst waarbij aan een tandartsenpraktijk bedrijfruimte was onderverhuurd. Hoofdverhuurder wordt in staat van faillissement verklaard. Blijkens de wetsgeschiedenis bij artikel 37 Fw "oefent de faillietverklaring op bestaande wederkerige overeenkomsten niet de minste invloed uit; de verbintenissen van de gefailleerde en diens mede-contractant worden er niet door gewijzigd". Het feit dat het (voort)bestaan van een wederkerige overeenkomst niet wordt beïnvloed door het faillissement van een van de contractanten, betekent echter niet dat de schuldeiser van een duurovereenkomst wiens wederpartij failliet wordt verklaard, de rechten uit die overeenkomst kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement ware. Een andere opvatting zou immers ertoe leiden dat het aan de Faillissementswet mede ten grondslag liggende, onder meer in de artikelen 26 en 108 e.v. Fw tot uiting komende, beginsel van gelijkheid van schuldeisers op onaanvaardbare wijze zou worden doorbroken. Indien de onderhuurster van de curator zou kunnen verlangen dat deze het voortgezet gebruik van de onderverhuurde ruimte zaak duldt, zou zij immers in feite bevoegd zijn het faillissement in zoverre te negeren. Voor dat laatste is echter slechts plaats in uitzonderlijke, in de wet uitdrukkelijk geregelde, gevallen. Bovendien zou door aanvaarding van een zodanige regel een goed beheer ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van de tot de boedel behorende zaken ten aanzien waarvan langlopende overeenkomsten bestaan, in ernstige mate worden bemoeilijkt. De kantonrechter komt tot de conclusie dat, ook indien de onderhuurster uit hoofde van de onderhuurovereenkomst recht zou hebben op enige schadevergoeding, zij is aangewezen op de weg van aanmelding van haar vordering ter verificatie.
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 363550/CV EXPL 07-10136
datum uitspraak: 9 april 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
1. de vennootschap onder firma Tandartspraktijk [AAA] V.o.f.
te Haarlem
hierna: [AAA]
2. de vennootschap onder firma Tandartspraktijk [BBB] V.o.f.
te Haarlem
hierna: [BBB]
3. de vennootschap onder firma Tandartspraktijk [CCC] V.o.f.
te Haarlem
hierna: [CCC]
eisende partijen
gezamenlijk ook te noemen: [AAA] c.s.
gemachtigde mr. R.J.J. Hilberts
tegen
[gedaagde]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
Stichting Huisartsenposten Kennemerland, Amstelland en de Meerlanden
hierna: de Stichting
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen: de curator
verschenen in persoon
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk¬ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 24 oktober 2007, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de door de kantonrechter tussen partijen gegeven en op 19 december 2007 uitgesproken rolbeschikking,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met één productie.
De curator heeft bij conclusie van dupliek nog één productie in het geding gebracht. [AAA] c.s. hebben op die productie niet kunnen reageren. Aangezien die productie niet aan de beoordeling ten grondslag zal worden gelegd, is er geen noodzaak om [AAA] c.s. alsnog in de gelegenheid te stellen om op die productie te reageren; zij zijn immers niet geschaad in hun verdediging.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro¬ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij¬en het volgende vast:
a. De Stichting is gehuisvest geweest in de kantoor-/praktijkruimte Wilhelminastraat 43A te Haarlem.
b. De Stichting huurde deze ruimte van Cobraspen B.V. te Haarlem
c. De Stichting heeft een onderhuurovereenkomst gesloten met [AAA], waarin staat vermeld: “Mevrouw [AAA] vertegenwoordigd een groep tandartsenpraktijken.”
d. De onderhuurovereenkomst had betrekking op een gedeelte van de kantoorvilla “Nieuwpoort”, zijnde een gedeelte van unit 0.2 op de begane grond in de linkervleugel, plaatselijk bekend Wilhelminastraat 43A te Haarlem.
e. De onderhuurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vier jaar en acht en een halve maand, ingaande op 15 maart 2004 en lopende tot en met 30 november 2008.
f. Artikel 3.2 van de onderhuurovereenkomst bepaalt dat beëindiging plaatsvindt door opzegging tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste 1 jaar.
g. De huurprijs bedroeg €21.330,00 op jaarbasis, te vermeerderen met een voorschot van €1.066,50 per kwartaal op de vergoeding voor door of vanwege de Stichting verzorgde bijkomende leveringen en diensten. In totaal diende per kwartaal €6.399,00 te worden voldaan.
h. Op de onderhuurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte.
i. Op 16 mei 2006 is aan de Stichting voorlopige surséance van betaling verleend.
j. De activiteiten van de Stichting zijn tot en met 31 mei 2006 voortgezet.
k. Bij beslissing van 31 mei 2006 is de voorlopig verleende surséance van betaling ingetrokken en is de Stichting in staat van faillissement verklaard.
l. Bij brief van 31 mei 2006 aan “Tandartsenpraktijk [AAA] & [CCC]” heeft de curator de onderhuurovereenkomst opgezegd tegen 1 september 2006.
m. Bij brief van 4 juli 2006 heeft de gemachtigde van [AAA] c.s. het volgende aan de curator geschreven:
“Wij spraken over de vraag of de schade, die cliënte zal gaan lijden, deels kan worden gecompenseerd met de huurpenningen.
De schade bedraagt in ieder geval € 12.000,- (…), doch deze kan oplopen tot
€ 50.000,- indien de praktijk moet verhuizen, omdat Cobraspen geen voortzetting wenst. (…) Hoe groot de schade ook zal worden; deze beloopt in ieder geval meer dan het totaal van drie maanden huurpenningen. Cliënte zal dan ook de huurpenningen over die periode niet voldoen, doch deze verrekenen met de door haar te lijden schade.
(…)”
n. Bij brief van 13 juli 2006 heeft de gemachtigde van [AAA] c.s. het volgende aan de curator geschreven:
“Naar aanleiding van uw fax d.d. 6 juli jl. zend ik u hierbij afschrift van de vigerende huurovereenkomst en het voorstel van Cobraspen. Het verschil over de nog lopende jaren komt neer op zo’n € 3.000,-, vermeerderd met de parkeerplaatshuur. Parkeren was gratis, volgens de huidige overeenkomst. De totale schade beloopt zo’n € 4.500,-, welk bedrag cliënte wenst te verrekenen met de huur.”
o. Bij brief van 19 juli 2006 heeft de curator het volgende aan de gemachtigde van [AAA] c.s. geschreven:
“Onder verwijzing naar uw brieven van 4 en 13 juli 2006 deel ik u mede dat ik vooralsnog instem met verrekening van de huur met de nog vast te stellen tegenvordering van uw cliënte uit hoofde van voortijdige beëindiging van de huur.
(…)”
p. Cobraspen Beheer B.V. en Tandartsenpraktijk [AAA] en [CCC] hebben op 1 oktober 2006 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de kantoorruimte gelegen op de begane grond rechts in het kantoorgebouw “Nieuwpoort”, Wilhelminastraat 43A te Haarlem. Deze huur is aangegaan voor de duur van 3 maanden tegen een huurprijs van €6.165,00 inclusief BTW-compensatie per kwartaal.
Vermeerderd met huurprijs parkeren, vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten was per kwartaal €7.563,25 verschuldigd.
q. Bij brief van 20 december 2006 heeft de curator onder meer het volgende aan de gemachtigde van [AAA] c.s. geschreven:
“(…)
In elk geval heb ik mij bij brief van 19 juli 2006 akkoord verklaard met verrekening van de door uw cliënte gestelde huurschade van €4.500,- met de nog door uw cliënte verschuldigde huur. De huurkwestie is daarmede naar mijn mening geregeld. De huurrelatie tussen SHAP en uw cliënte is beëindigd. Over de periode oktober t/m december 2006 is thans een nieuwe huurovereenkomst van kracht tussen uw cliënte en Cobraspen B.V.
(…)”
De vordering
[AAA] c.s. vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de curator zal veroordelen om aan [AAA] c.s. te betalen €74.487,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2006, althans vanaf 31 mei 2006, althans vanaf datum dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling, voorts te betalen €1.788,00 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van de curator in de proceskosten.
[AAA] c.s. hebben het volgende aan hun vordering ten grond¬slag gelegd:
[AAA] c.s. hebben op basis van een schriftelijke onderhuurovereenkomst voor bepaal-de tijd een gedeelte van een groter medisch complex gehuurd van de Stichting, die hoofdhuur-der was.
Dat sprake is van een huurovereenkomst tussen [AAA] c.s. en de Stichting blijkt uit de overgelegde huurovereenkomst. In de aanhef van deze huurovereenkomst is immers uitdrukke-lijk opgenomen dat [AAA] een groep tandartsenpraktijken vertegenwoordigt.
Deze stelling vindt bovendien bevestiging in de correspondentie die de Stichting telkens richtte aan [AAA] c.s.. Overigens werden de huurpenningen ook steevast overgemaakt vanuit de bankrekening van de maatschap.
[AAA] c.s. zijn subsidiair van oordeel dat de Stichting wist, althans redelijkerwijs heeft kunnen weten, dat zowel [BBB] als [CCC] zijn toegetreden tot de huurovereenkomst met [AAA].
De curator heeft bij brief van 31 mei 2006 de tussen [AAA] c.s. en de Stichting geslo-ten huurovereenkomst opgezegd tegen 1 september 2006, dus met inachtneming van een ter-mijn van slechts drie maanden.
Tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst was niet mogelijk. Een daartoe strekkend beding is niet in de huurovereenkomst opgenomen.
[AAA] c.s. betwisten nadrukkelijk met de Stichting een beding te zijn aangegaan, waaruit zou moeten volgen dat de onderhuurovereenkomst tussen partijen zou eindigen op het moment dat de hoofdhuurovereenkomst tussen de Stichting en de hoofdverhuurder om wat voor reden dan ook zou eindigen.
De curator was niet gerechtigd de huurovereenkomst op te zeggen zoals hij dit heeft gedaan.
[AAA] c.s. zijn nog tot 1 mei 2007 in het genot van het gehuurde gelaten. De huur-overeenkomst duurde echter tot 1 november 2008, zodat [AAA] c.s. veel vroeger dan laatstgenoemde datum andere praktijkruimte moesten zien te vinden dan oorspronkelijk was gepland en begroot.
Onjuist, althans volstrekt niet te volgen, is de conclusie van de Stichting dat met de brief van de curator van 19 juli 2006 de vermeende schade van [AAA] c.s. finaal is afgewikkeld.
[AAA] c.s. hebben niet ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst tegen 1 oktober 2006.
Ten gevolge van de onrechtmatige opzegging door de curator hebben [AAA] c.s. scha-de geleden.
Naar de mening van [AAA] c.s. is sprake van een boedelschuld. De onderhavige vorde-ring tot schadevergoeding kan namelijk worden gelijkgesteld aan een verbintenis die zijn grondslag vindt in een rechtsverhouding die is ontstaan na datum faillissement. De onrechtma-tige opzegging door de curator dateert immers van latere datum dan het faillissement van de Stichting.
[AAA] c.s. hebben de volgende schade geleden:
• verschil in huurprijs en servicekosten overgangsperiode € 2.716,56
• vergoeding herstelkosten € 3.500,00
• rentelast € 7.597,50
• verhuiskosten € 12.432,28
• waardevermindering inventaris € 22.883,00
• nieuwe en/of aangepaste apparatuur € 8.233,00
• kosten verhuisberichten en extra PR € 4.324,83
• omzetderving € 12.800,00
in totaal €74.487,17
verschil in huurprijs en servicekosten overgangsperiode
[AAA] c.s. betaalden aan de Stichting per kwartaal €6.399,00, terwijl zij aan de hoofd-verhuurder per kwartaal €7.563,25 betaalden. Dit komt neer op een verschil van €1.164,25 per kwartaal, dus over een periode van zeven maanden op €2.716,58
herstelkosten
Indien de huur niet al tegen 1 oktober 2006 zou zijn opgezegd, dan hadden [AAA] c.s. ook niet al op die datum de noodzakelijke herstelkosten hoeven te maken. [AAA] c.s. hebben €3.500,00 aan de hoofdverhuurder voldaan.
rentelast
Gedurende de overgangsperiode van zeven maanden hebben [AAA] c.s. dubbele maandlasten terzake huisvesting gehad. Zij dienden huurpenningen aan de hoofdverhuurder te voldoen, terwijl anderzijds de maandelijkse hypotheeklasten moesten worden betaald voor een nieuw aangekochte praktijkruimte. Zonder geld extra bij te lenen konden [AAA] c.s. niet aan voormelde geldelijke verplichtingen voldoen.
verhuiskosten
De verhuiskosten zouden zeker niet in dezelfde orde van grootte hebben bestaan bij een beëin-diging van de huurovereenkomst per 1 november 2008. Bovendien heeft te gelden dat, indien [AAA] c.s. tot 1 november 2008 in het genot van het gehuurde konden worden gelaten, zij de praktijken niet hadden behoeven te splitsen, hetgeen thans wel het geval is (geweest).
waardevermindering inventaris
De aangeschafte inventaris is uiteraard minder waard, indien die inventaris slechts behouden kan blijven tot 1 oktober 2006, althans tot 1 mei 2007, in plaats van tot 1 november 2008.
nieuwe en/of aangepaste apparatuur
De apparatuur had niet behoeven te worden vernieuwd en/of aangepast, indien [AAA] c.s. voldoende tijd en gelegenheid hadden gehad een praktijkpand voor drie tandartsen te vin-den, hetgeen thans niet gelukt is.
omzetderving
[AAA] c.s. hebben onvoldoende tijd en gelegenheid gehad de nieuwe praktijkruimte per 1 mei 2007 te betrekken.
[AAA] c.s. hebben zich genoodzaakt gezien om incassomaatregelen te nemen door zich allereerst te wenden tot ieders rechtsbijstandverzekeraar en zich vervolgens te wenden tot een advocaat. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen €1.788,00.
Het verweer
De curator heeft het volgende tegen de vordering aangevoerd:
De Stichting heeft uitsluitend met [AAA] een huurovereenkomst gesloten ingaande 15 maart 2004 en lopende tot en met 30 november 2008.
De Stichting betwist dat zij met [BBB] en [CCC] en huurovereenkomst heeft gesloten, althans dat zij tot de bestaande huurovereenkomst zijn toegetreden.
De toevoeging in de kop van het huurcontract dat [AAA] een groep tandartsenpraktijken vertegenwoordigt is te vaag en te ongespecificeerd om daar het (mede)huurderschap van [BBB] en [CCC] uit af te leiden.
Blijkens de dagvaarding vormen [AAA] c.s. geen maatschap, maar zijn zij afzonderlijke vennootschappen onder firma.
Met de huurders, aan wie de Stichting kantoor- en praktijkruimte had onderverhuurd, is het beding gemaakt dat de onderhuurovereenkomst zou eindigen op het moment dat de hoofdhuur om wat voor reden dan ook zal eindigen.
Op grond van dit beding waren de onderhuurders na opzegging gehouden het gehuurde leeg en ontruimd aan de Stichting op te leveren, zulks op het moment dat de Stichting gehouden zou zijn het gehuurde leeg en ontruimd aan de hoofdverhuurder op te leveren.
Op 31 mei 2006 heeft de curator de hoofdhuur tegen 1 oktober 2006 opgezegd. Gelijktijdig
heeft de curator de onderhuurovereenkomsten opgezegd, eveneens tegen 1 oktober 2006.
Eerst op 18 december 2006 heeft de gemachtigde van [AAA] c.s. de curator medegedeeld dat dit beding niet op [AAA] c.s. van toepassing was. De curator heeft dit erkend. [AAA] had toen echter zonder enig voorbehoud al per 1 oktober 2006 met betrekking tot dezelfde praktijkruimte een nieuwe tijdelijke huurovereenkomst gesloten met de hoofdverhuurder, waarmede de huurovereenkomst tussen partijen van rechtswege, althans met impliciet wederzijds goedvinden per 1 oktober 2006 is geëindigd. Nu [AAA] aldus met beëindiging van de huur heeft ingestemd bestaat voor enigerlei schadevergoeding geen grond.
Tussen partijen was al in juli 2006 overeenstemming bereikt over afdoening van de door [AAA] gestelde schade. Op deze regeling kan [AAA] achteraf niet meer teruggekomen.
Indien in rechte mocht worden vastgesteld dat [AAA] niet met opzegging heeft ingestemd, althans dat geen minnelijke integrale overeenstemming is bereikt, dan was de curator bevoegd de huurovereenkomst in het belang van de gezamenlijke crediteuren op te zeggen, althans niet gestand te doen.
De eventuele vordering van [AAA] is op grond van artikel 24 Fw slechts als boedelvordering aan te merken, voorzover de boedel is gebaat. De boedel is echter niet gebaat te achten, [AAA] heeft sedert 1 juni 2006 geen huur meer aan de boedel betaald en wenste ook geen huur meer te betalen.
Voor het geval in rechte mocht komen vaststaan dat [AAA] een boedelvordering heeft, dan is deze door verrekening met de nog verschuldigde (hogere) huur voldaan.
De curator bestrijdt de door [AAA] gestelde schadecomponenten, zowel naar grondslag, aard als naar omvang. Er is onvoldoende causaal verband tussen de gestelde schadecomponenten en verweten handelwijze van de curator.
Met betrekking tot de schade componenten heeft de curator het volgende aangevoerd:
Verschil in huurprijs en servicekosten overgangsperiode:
De door de hoofdverhuurder verlangde hogere huur is ongeveer gelijk aan de huur die [AAA] aan de Stichting had moeten betalen. Van werkelijke schade is geen sprake.
Herstelkosten:
Op grond van de toepasselijke algemene bepalingen blijvende herstelkosten geheel voor rekening van [AAA].
Rentelast:
Het is de keuze van [AAA] geweest om een ander praktijk pand te kopen in plaats van te huren.
Verhuiskosten:
De huurovereenkomst met [AAA] zou in elk geval per 30 november 2008 zijn geëindigd. Ook dan zou [AAA] verhuiskosten in dezelfde orde van grootte hebben gehad. Deze kosten dienen voor rekening van [AAA] te blijven
Waardevermindering inventaris/nieuwe en/of aangepaste apparatuur:
Deze posten behoren tot de normale kosten van een (tandarts) praktijk. Ook deze schadecomponenten staan niet in voldoende causaal verband met de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst. Daarbij komt dat [AAA] in de gelegenheid is gesteld een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan tot minimaal 30 november 2008. Door dit voorstel te weigeren heeft [AAA] eventuele schade aan zichzelf te wijten.
Kosten verhuisberichten en extra PR:
Ook deze kosten zou [AAA] hebben moeten maken, zij het rond 30 november 2008, de datum waarop de huurovereenkomst in elk geval zal eindigen.
Omzetderving:
Nu [AAA] voldoende tijd heeft gehad om haar patiënten tijdig over de verhuizing van de praktijk op de hoogte stellen, is omzetderving om die reden volstrekt onaannemelijk. Bovendien is in de algemene bepalingen aansprakelijkheid voor bedrijfsschade uitgesloten.
Ten aanzien van alle schadecomponenten heeft te gelden dat de omvang/noodzaak niet, althans onvoldoende door [AAA] is aangetoond, terwijl eventuele voordelen voor [AAA] niet in de opstelling zijn gewerkt. Aangenomen moet voorts worden dat in de schadecomponenten begrepen zijn kosten die [BBB] en [CCC] hebben moeten maken. Voor die kosten is de stichting in elk geval niet aansprakelijk, omdat ze met hen geen huurrelatie heeft gehad.
De verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten is niet overeengekomen. De curator bestrijdt dat [AAA] voorafgaande aan de procedure noemenswaardige kosten heeft moeten maken. Voor zover [AAA] mocht bewijzen dat ze voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft moeten maken, verzoekt de curator matiging daarvan.
De beoordeling van het geschil
Partijen bij de onderhuurovereenkomst
1. De onder de vaststaande feiten vermelde onderhuurovereenkomst vermeldt als huurder: “Mevrouw Liselot [AAA] (…). Mevrouw [AAA] vertegenwoordigd een groep tandartsenpraktijken.”
2. Op geen enkele wijze wordt in die onderhuurovereenkomst gespecificeerd genoemd wie deel uitmaken van die ‘tandartsenpraktijken’, terwijl ook op geen enkele wijze in die onderhuurovereenkomst is opgenomen dat naast [AAA] nog anderen als huurder tot de overeenkomst (zouden) toetreden.
3. Ook is niet gebleken dat sprake was van een maatschap. Zoals in deze procedure blijkt, is sprake van drie afzonderlijke vennootschappen onder firma.
4. Het enkele feit dat huurbetalingen van een gemeenschappelijke rekening zijn gedaan en/of dat correspondentie gericht was aan een gemeenschappelijke naam, brengt nog niet met zich dat Brand en [CCC] onderhuurder(s) zijn (geworden). Iedere derde kan immers een schuld van een ander voldoen, zonder dat die derde de hoedanigheid van contractpartij krijgt.
5. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het verweer van de curator, inhoudende dat slechts [AAA] als onderhuurster kan worden beschouwd, doel treft. Brand en [CCC] zijn daarom niet-ontvankelijk in hun vordering.
6. Wanneer de kantonrechter hieronder kortheidshalve de naam “[AAA]” hanteert, zal deze slechts betrekking hebben op eiseres sub 1.
Opzegging van de onderhuur door de curator
7. De curator heeft erkend dat het beding zoals dat gold ten aanzien van huisartsen niet gold ten aanzien van [AAA].
8. Dat brengt met zich dat beoordeeld moet worden of de curator de onderhuur kon opzeggen en of [AAA] recht heeft op schadevergoeding.
9. De curator heeft aangevoerd dat, gelet op de brieven van 4, 13 en 19 juli 2006, de vermeende schade van [AAA] finaal is afgewikkeld.
10. De kantonrechter verwerpt dit standpunt van de curator. Het moest voor de curator, gelet op de inhoud van de brief van 4 juli 2006 duidelijk zijn, dat [AAA] met de brief van 13 juli 2006 slechts bedoelde dat de schade ten gevolge van de hogere huur met de verschuldigde huur werd verrekend, waarmee de curator vervolgens akkoord is gegaan. Hoewel voor de overige schade in de brief van 13 juli 2006 geen voorbehoud is gemaakt, mocht de curator er niet zonder meer op vertrouwen dat [AAA] de overige in de brief van 4 juli 2006 genoemde schade niet langer zou claimen.
11. Voorts heeft de curator aangevoerd dat [AAA] met de beëindiging van de onderhuur per 1 oktober 2006 heeft ingestemd, nu zij per die datum een nieuwe huurovereenkomst met de (hoofd)verhuurder Cobraspen heeft gesloten. In de visie van de curator heeft [AAA] om die reden geen recht op schadevergoeding.
12. Gesteld noch gebleken is echter dat [AAA], die zich geconfronteerd zag met een beëindiging van de huur en dus gedwongen was een andere huurovereenkomst te sluiten, jegens de curator haar rechten op schadevergoeding ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. De kantonrechter verwerpt daarom ook dit verweer van de curator.
13. Tenslotte heeft de curator, voor het geval in rechte mocht worden vastgesteld dat [AAA] niet met opzegging heeft ingestemd, althans dat geen minnelijke integrale overeenstemming is bereikt, aangevoerd dat hij bevoegd was de huurovereenkomst in het belang van de gezamenlijke crediteuren op te zeggen, althans niet gestand te doen. In zijn visie brengen de gelijkheid van schuldeisers en een goed beheer van de boedel met zich dat [AAA] in het faillissement van de Stichting niet volledige nakoming kan vorderen, terwijl de aanspraken van de overige crediteuren via de verificatieprocedure moeten worden vastgesteld. Dit verweer slaagt en de kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
14. Blijkens de wetsgeschiedenis bij artikel 37 Fw "oefent de faillietverklaring op bestaande wederkerige overeenkomsten niet de minste invloed uit; de verbintenissen van de gefailleerde en diens mede-contractant worden er niet door gewijzigd". Het feit dat het (voort)bestaan van een wederkerige overeenkomst niet wordt beïnvloed door het faillissement van een van de contractanten, betekent echter niet dat de schuldeiser van een duurovereenkomst wiens wederpartij failliet wordt verklaard, de rechten uit die overeenkomst kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement ware. Een andere opvatting zou immers ertoe leiden dat het aan de Faillissementswet mede ten grondslag liggende, onder meer in de artikelen 26 en 108 e.v. Fw tot uiting komende, beginsel van gelijkheid van schuldeisers op onaanvaardbare wijze zou worden doorbroken. Indien [AAA] van de curator zou kunnen verlangen dat deze het voortgezet gebruik van de onderverhuurde ruimte zaak duldt, zou [AAA] immers in feite bevoegd zijn het faillissement in zoverre te negeren. Voor dat laatste is echter slechts plaats in uitzonderlijke, in de wet uitdrukkelijk geregelde, gevallen. Bovendien zou door aanvaarding van een zodanige regel een goed beheer ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van de tot de boedel behorende zaken ten aanzien waarvan langlopende overeenkomsten bestaan, in ernstige mate worden bemoeilijkt.
15. Het vorenstaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat, ook indien [AAA] uit hoofde van de onderhuurovereenkomst recht zou hebben op enige schadevergoeding, zij is aangewezen op de weg van aanmelding van haar vordering ter verificatie.
16. Op grond van het vorenstaande zal de vordering van [AAA] moet worden afgewezen.
17. [AAA] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
18. Wat partijen verder nog te berde hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
Beslissing
De kantonrechter:
Verklaart [BBB] en [CCC] niet-ontvankelijk in hun vordering.
Wijst de vordering van [AAA] af.
Veroordeelt [AAA] c.s. in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op €1.200,00 aan salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.