Hof Leeuwarden, 15-02-2006, nr. 2850-06 A
ECLI:NL:GHLEE:2006:BC7984
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
15-02-2006
- Magistraten
mr. A. Dijkstra, mr. H.M. Poelman, mr. R. Weenink
- Zaaknummer
2850-06 A
- LJN
BC7984
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2006:BC7984, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 15‑02‑2006
Uitspraak 15‑02‑2006
mr. A. Dijkstra, mr. H.M. Poelman, mr. R. Weenink
Partij(en)
Voorlopige hechtenis
Blijkens akte van de griffier van de rechtbank te Groningen d.d. 19 januari 2006 is namens:
[naam verdachte],
geboren op [datum] 1969 te [plaats] ([land]),
wonende te [woonplaats], [adres] [huisnummer],
thans verblijvende in de P.I. Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
hoger beroep ingesteld van de beschikking van voormelde rechtbank d.d. 19 januari 2006 waarbij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beschikking, waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Overwegingen
Voor de beoordeling van de onderhavige zaak gaat het hof uit van de navolgende feiten. Verdachte verblijft sinds 15 juli 2005 in voorlopige hechtenis. Bij beschikking van 14 september 2005 heeft de raadkamer van voormelde rechtbank een op 12 september 2005 ingekomen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte afgewezen. Namens verdachte is op 15 september 2005 hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd bij beschikking van 5 oktober 2005. Ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2005 is een aanvang gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen verdachte. Blijkens het procesverbaal ter terechtzitting van die datum heeft de rechtbank het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, doch voor ten hoogste drie maanden, voor het horen van getuigen. Tevens werd een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte afgewezen. Bij beschikking van 9 november 2005 heeft de raadkamer van de rechtbank te Groningen een op 1 november 2005 binnengekomen verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Blijkens akte d.d. 10 november 2005 van de griffier van deze rechtbank is verdachte hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van dit hof d.d. 30 november 2005 is verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Ter terechtzitting van de rechtbank te Groningen d.d. 19 januari 2006 is er namens verdachte een mondeling verzoek tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd, doch voor ten hoogste drie maanden. Voorts heeft de rechtbank zowel het verzoek tot opheffing als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Blijkens akte d.d. 19 januari 2006 van de griffier van de rechtbank te Groningen is verdachte thans in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank voor zover daarbij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Blijkens de wetsgeschiedenis beoogt het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering een regeling te geven voor de termijn voor het instellen van het hoger beroep, indien de verdachte op de terechtzitting wordt geconfronteerd met een bevel tot gevangenneming of indien zijn verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding wordt afgewezen. De wetgever heeft daarbij uitdrukkelijk overwogen dat met de invoering van het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering niet is beoogd een nieuwe beroepsmogelijkheid te creëren (Kamerstukken II 1996–1997, 24219, nr. 12, p. 8). In artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is als hoofdregel bepaald dat de verdachte éénmaal bij het gerechtshof in hoger beroep kan komen van een afwijzende beslissing ofwel op een verzoek tot schorsing ofwel op een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Nu verdachte reeds tegen de beschikking tot afwijzing van het schorsingsverzoek d.d. 14 september 2005 in hoger beroep is gekomen kan hij niet tegen een afwijzende beslissing op zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in hoger beroep komen bij het gerechtshof. Het hof zal verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Beslissing
Het gerechtshof,
beschikkende in hoger beroep:
verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen op 15 februari 2006 door mr. A. Dijkstra als voorzitter, mrs. H.M. Poelman en R. Weenink, in tegenwoordigheid van E.H. van der Veen als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Leeuwarden,
de advocaat-generaal,